#11 , 09 sep 2016 14:33
Ik citeer uit een vonnis
Het enkele feit dat een bestuurder zijn rechter richtingaanwijzers heeft aangezet volstaat niet om te denken dat deze bestuurder aan het eerstvolgende kruispunt zal rechts afslaan.
Art. 13 van het wegverkeersreglement bepaalt dat de bestuurder tijdig zijn richtingaanwijzers moet aansteken alvorens een maneuver of een beweging uit te voeren die een zijdelingse verplaatsing vereist of een wijziging van richting veroorzaakt.
Het gebruik van de rechter richtingaanwijzers betekent derhalve nog niet dat deze bestuurder aan het eerstvolgende kruispunt gaat rechts afslaan maar kan bijvoorbeeld ook betekenen dat hij juist achter dit kruispunt rechts gaat parkeren, een private inrit oprijden, enz ...
Enkel indien uit begeleidende omstandigheden blijkt dat het rijgedrag van de bestuurder die zijn richtingaanwijzer heeft opgezet ten volle de indruk geeft dat deze zal rechts afslaan kan de bestuurder die voorrang moet verlenen in zijn rechtmatige verwachtingen bedrogen zijn. (Antwerpen, 6 februari 1996, A.J.T. 1995-1996, 583, noot Glorieux.)
A mocht uit het enkele feit dat X zijn rechter richtingaanwijzers zou hebben aangestoken nog niet concluderen dat deze aan het kruispunt zou rechts afslaan.
Hij werd derhalve niet in zijn rechtmatige verwachtingen bedrogen en was voorrang verschuldigd aan het voertuig bestuurd door X
Dit neemt niet weg dat de bestuurder die zijn richtingsaanwijzer heeft aangestoken ook een fout beging, die in oorzakelijk verband staat met het ongeval en de eruit voortvloeiende schade, en mee aansprakelijk is voor het ongeval.
en uit een ander vonnis
De voorranghebbende bestuurder die de rijbaan volgt met zijn rechterrichtingaanwijzer in werking zonder dat daarvoor een reden bestaat, overtreedt de algemene voorzichtigheidsnorm en de voorrangsplichtige bestuurder die ondanks het naderen van de voorranghebbende bestuurder de rijbaan oprijdt begaat geen fout indien uit de omstandigheden kan afgeleid worden dat hij erop kon vertrouwen dat de andere bestuurder aan het eerstvolgende kruispunt rechts zou afslaan (zie bv. Cass. 7.4.1975, Pas, I., 770; Antwerpen 6 februari 1996, A.J.T. 1995-96, 583, noot GLORIEUX, F.: De rechterrichtingsaanwijzer in werking, zonder op het eerstvolgende kruispunt naar rechts af te slaan; 1996, 34).
Het ontsteken en laten branden van het richtingslicht heeft op zich inderdaad geen invloed op de absolute plicht om voorrang te verlenen (Antwerpen 30 april 1986, R.G.A.R. 1988, nr. 11.337; Antwerpen 21 oktober 1985, Verkeersrecht 1986, 70; Rb. Leuven 16 april 1985, Verkeersrecht 1985, 139). Het ontsteken van het rechterrichtingslicht kan immers een andere betekenis hebben dan de intentie om op het eerst volgende kruispunt rechts af te slaan.
Tot ontheffing van de voorrangsplicht kan slechts besloten worden wanneer er andere omstandigheden aanwezig zijn waaruit elke normaal voorzichtige bestuurder kan afleiden dat de voorrangsplichtige werkelijk naar rechts zal afslaan. Dergelijke begeleidende omstandigheden kunnen bv. zijn: het aanzienlijk vertragen van de voorranghebbende bestuurder, zich reeds naar rechts begeven…
De bewijslast berust in de eerste plaats bij de voorrangsplichtige.
Hierbij is het niet zozeer belangrijk of de voorranghebbende effectief het inzicht had om naar rechts af te slaan, wat weliswaar een bijkomende aanwijzing kan zijn, maar wel of de voorrangplichtige, ingevolge het rijgedrag van de voorranghebbende, erop mocht rekenen dat dit ook effectief zou gebeuren.
Uit de verklaring van de getuige C. blijkt dat er wel degelijk begeleidende omstandigheden waren waaruit mevr. H. mag afleiden dat de heer W. naar rechts zou afslaan, de weg in vanwaar zij de hoofdweg wilde oprijden.
Er is geen enkele reden om te twijfelen aan de verklaring van de getuige. De objectieve gegevens van het dossier (o.m. de schade en de schadelocalisatie) zijn niet in strijd met deze verklaring.
Vermits de heer W. vertraagde, wat hij zelf ook toegeeft, en zelfs een beweging naar rechts uitvoerde, mocht mevr. H. ervan uitgaan dat hij effectief naar rechts zou afslaan en dat zij zonder gevaar voor ongevallen de rijbaan die W. volgde kon oprijden.
Door dan toch zijn weg te vervolgen vormde de heer W. een onvoorzienbare hindernis.
Dit is de enige fout in oorzakelijk verband met de aanrijding.