Gedurende een aantal jaren werd een artistieke activiteit uitgeoefend met goedkeuring van de RVA. De aanvraag werd ingediend en toegestaan onder artikels 44 en 45 van het KB 25.11.1991. Jaren terug deed de RVA een eerste controle. Alles was OK. Recent deed sociaal controleur opnieuw een controle en hij vond dat beperkte activiteiten gecumuleerd met werkloosheidsuitkering (bv. Aankoop van 20 postzegels in postkantoor) volstond om te spreken van fraude en zo te bestraffen.
Tijdens de controle werd het recht van de verdediging geschonden. Dit werd gemeld aan de dienst Interne Audit (onmiddellijk dus tijdens het verhoor) en later schriftelijk bevestigd. Daar het bijberoep een artistieke activiteit is, valt (volgens RVA regelgeving) het bijberoep strikt gezien valt onder art. 74 bis en art. 130 beide van het KB 25.11.1991. Dit heb ik met terugwerkende kracht aangevraagd bij de Betwiste Zaken RVA.
Ik heb reeds een verzoekschrift ingediend. Oorspronkelijk was ik 100 % zeker dat ik op basis van het ongeldige PV en/of op basis van art. 74 bis en art. 130 (toegestane cumul op artistieke activiteit) van het KB 25.11.1991 mijn gelijk haal voor een rechtbank. De PV's waarin ik beschuldigd wordt heb ik niet getekend.
De RVA beroept zich echter op gegevens uit de boekhouding. Weegt het argument van de boekhouding op tegen bovenstaande argumentatie?