#9 , 14 feb 2015 18:00
19 APRIL 2014. - Wet houdende invoeging van boek VII "Betalings- en kredietdiensten" in het Wetboek van economisch recht, houdende invoeging van de definities eigen aan boek VII en van de straffen voor de inbreuken op boek VII, in de boeken I en XV van het Wetboek van economisch recht en houdende diverse andere bepalingen
Afdeling 2. - Verplichtingen met betrekking tot betaalinstrumenten
Art. VII. 30. § 1. De betalingsdienstgebruiker die gemachtigd is om een betaalinstrument te gebruiken, voldoet aan de volgende verplichtingen :
1° hij gebruikt het betaalinstrument overeenkomstig de voorwaarden die op de uitgifte en het gebruik van het betaalinstrument van toepassing zijn;
2° hij stelt de betalingsdienstaanbieder, of de door laatstgenoemde aangeduide entiteit, onverwijld in kennis wanneer hij zich rekenschap geeft van het verlies, de diefstal of onrechtmatig gebruik van het betaalinstrument of van het niet-toegestane gebruik ervan.
[...]
Afdeling 4. - Aansprakelijkheid in geval van niet-toegestane betalingstransacties
Art. VII. 35. Onverminderd de toepassing van artikel VII. 33 dient de betalingsdienstaanbieder van de betaler, in geval van een niet-toegestane betalingstransactie, na een prima facie onderzoek met betrekking tot bedrog in hoofde van de betaler, de betaler onmiddellijk het bedrag van de niet-toegestane betalingstransactie terug te betalen en, in voorkomend geval, de betaalrekening die met dat bedrag was gedebiteerd, te herstellen in de toestand zoals die geweest zou zijn mocht de niet-toegestane betalingstransactie niet hebben plaatsgevonden, desgevallend vermeerderd met de rente op dat bedrag.
Bovendien dient de betalingsdienstaanbieder van de betaler de eventueel verdere financiële gevolgen, in het bijzonder het bedrag van de door de betalingsdienstgebruiker gedragen kosten ter bepaling van de te vergoeden schade, te vergoeden.
Art. VII. 36. § 1. In afwijking van artikel VII. 35 draagt de betaler tot aan de kennisgeving verricht overeenkomstig artikel VII. 30, § 1, 2°, het verlies tot een bedrag van ten hoogste 150 euro met betrekking tot niet-toegestane betalingstransacties dat voortvloeit uit het gebruik van een verloren of gestolen betaalinstrument of, indien de betaler heeft nagelaten de veiligheid van de gepersonaliseerde veiligheidskenmerken ervan te waarborgen, uit onrechtmatig gebruik van een betaalinstrument.
De betaler draagt alle verliezen die uit niet-toegestane betalingstransacties voortvloeien, indien deze zich hebben voorgedaan doordat hij hetzij bedrieglijk heeft gehandeld, hetzij opzettelijk of met grove nalatigheid een of meer verplichtingen uit hoofde van artikel VII. 30 niet is nagekomen. In dergelijke gevallen is het in het eerste lid bedoelde maximumbedrag niet van toepassing.
Wanneer de betaler niet bedrieglijk heeft gehandeld of opzettelijk zijn verplichtingen uit hoofde van artikel VII. 30 heeft verzaakt, draagt hij, in afwijking van de voorgaande leden, geen enkel verlies, in volgende gevallen :
1° indien het betaalinstrument werd gebruikt zonder fysieke voorlegging en zonder elektronische identificatie;
2° indien het betaalinstrument werd nagemaakt door een derde of onrechtmatig werd gebruikt voor zover de betaler op het moment van de betwiste transactie in het bezit was van het betaalinstrument.
§ 2. Na de kennisgeving overeenkomstig artikel VII. 30 § 1, 2°, heeft het gebruik van het verloren, gestolen of wederrechtelijk toegeëigende betaalinstrument geen financiële gevolgen voor de betaler, tenzij de betalingsdienstaanbieder bewijst dat de betaler bedrieglijk heeft gehandeld.
§ 3. De bewijslast inzake bedrog, opzet of grove nalatigheid komt aan de betalingsdienstaanbieder toe.
Worden onder andere beschouwd als grove nalatigheid zoals bedoeld in § 1, het feit, vanwege de betaler, zijn gepersonaliseerde veiligheidskenmerken, zoals een identificatienummer of enige andere code in een gemakkelijk herkenbare vorm te noteren, en met name op het betaalinstrument, of op een voorwerp of een document dat de betaler bij het instrument bewaart of met dat instrument bij zich draagt, alsook het feit van de betalingsdienstaanbieder, of de door laatstgenoemde aangeduide entiteit, niet onverwijld in kennis te hebben gesteld van het verlies of de diefstal.
Wat de beoordeling van de nalatigheid betreft, houdt de rechter rekening met het geheel van de feitelijke omstandigheden. Het produceren door de betalingsdienstaanbieder van de registraties bedoeld in artikel VII. 34, en het gebruik van het betaalmiddel met de code die enkel door de betalingsdienstgebruiker is gekend, vormen geen voldoende vermoeden van nalatigheid vanwege deze laatste.
Het feit dat u Card Stop niet onverwijld in kennis gesteld hebt van zodra u zich bewust was van de diefstal kan u zwaar worden aangerekend.