#20 , 28 jan 2012 12:05
Roerende voorheffing op dividenden:
het tarief van 15% wordt opgetrokken naar 21%.
Het tarief van 25% blijft ongewijzigd van toepassing.
Liquidatie-uitkeringen blijven onderworpen aan 10%.
Roerende voorheffing op interesten:
het tarief van 15% wordt opgetrokken naar 21%.
Inkomsten uit Staatsbons waarop werd ingeschreven tijdens de periode van 24.11.2011 tot 02.12.2011, blijven belast aan 15%.
Belastbare inkomsten uit gereglementeerde spaarrekeningen
Voor particulieren: de vrijstelling van de eerste schijf blijft ongewijzigd, het excedent blijft ook aan 15% belast.
Voor rechtspersonen: er is momenteel nog onzekerheid of er een RV van 15% of 21% moet afgehouden worden (hier is er geen vrijgestelde schijf en dit blijft van toepassing).
bijkomende heffing 4 %
Er wordt ten laste van belastingplichtigen onderworpen aan personenbelasting een bijkomende heffing op roerende inkomsten ingevoerd
Deze heffing wordt vastgelegd op 4% van het deel van de dividenden en interesten die onderworpen zijn aan het RV-tarief van 21% dat meer bedraagt dan 20.020 EUR.
Om de drempel van 20.020 EUR te bepalen:
worden de aan het RV-tarief van 25% onderworpen dividenden en interesten en het belast gedeelte van gereglementeerde spaarrekeningen mee in aanmerking genomen en eerst aangerekend;
inkomsten uit Staatsbons waarop werd ingeschreven tijdens de periode van 24.11.2011 tot 02.12.2011 worden niet meegerekend.
De wet voorziet dat een bijkomende heffing zal worden geïnd volgens het volgend onderscheid:
Wanneer de verkrijger van de inkomsten kiest voor een inhouding van de bijkomende heffing bovenop de roerende voorheffing (waardoor de inhouding dan de facto 25% wordt), wordt het bedrag van die inkomsten niet meegedeeld aan het centraal aanspreekpunt (zie verder).Wanneer de inhouding aan de bron het verschuldigde bedrag van de heffing overschrijdt, kan het teveel ingehouden bedrag verrekend worden met de personenbelasting en, in voorkomend geval, terugbetaald aan de belastingplichtige
Wanneer de verkrijger van de inkomsten niet kiest voor een inhouding van de bijkomende heffing wordt die bijkomende heffing in voorkomend geval gevestigd op het moment van de berekening van de personenbelasting op basis van de gegevens uit de aangifte, eventueel aangevuld met de bij het aanspreekpunt gemelde gegevens die niet waren aangegeven.
in de praktijk
Met uitzondering van enkele nichespelers, moeten we vaststellen dat de gehele financiële sector technisch niet klaar is om de vermeerdering met 4% te implementeren.
De sector wacht nog op belangrijke preciseringen vanwege de autoriteiten betreffende de implementering van deze nieuwe heffing. Ondertussen volgt de meerderheid van de banken de positie van Febelfin en houdt RV in zonder de bijkomende heffing van 4% op de roerende inkomsten, in de gevallen waar ze zou verschuldigd zijn.
Dit betekent evenwel niet dat de roerende inkomsten die aan die bijkomende heffing zouden kunnen onderworpen zijn, uitbetaald tussen 01.01.2012 en de datum waarop de keuze van de klant effectief zal kunnen uitgeoefend worden, ook daadwerkelijk aan het centraal aanspreekpunt zullen gemeld worden. Deze melding zal immers in principe maar plaats hebben in 2013 voor de inkomsten van 2012.
Bij ontvangst van de keuze van de klant voor afhouding van de bijkomende heffing van 4% (de modaliteiten van deze keuze moeten nog gepreciseerd worden), zou de bank deze heffing retroactief moeten kunnen implementeren op de uitbetaalde inkomsten vanaf 01.01.2012 en dus deze inkomsten niet meedelen. Deze werkwijze moet evenwel nog gevalideerd worden door de autoriteiten.
Belangrijke opmerkingen die tekenend zijn voor de complexiteit van de nieuwe reglementering en de relativiteit van het anonymaat. Deze opmerkingen komen voort uit de interpretaties van de actuele teksten en zijn onder voorbehoud (van een duidelijke positie van de autoriteiten, eventueel geconcretiseerd in een reparatiewet):
zowel de afhouding van de 4% (volgens keuze van verkrijger) als de melding aan de gegevensbank komt toe aan de schuldenaar van de RV.
De vraag van de klant aan de bank om 4% af te houden kan dan ook enkel betrekking hebben op de interesten en dividenden waarvoor de bank schuldenaar van de RV is.Het gaat in het bijzonder om inkomsten van effecten (aandelen, obligaties, kasbons, enz.) uitgegeven door de bank en rekeningen (zicht-, termijn-, enz) bij de bank, buitenlandse interesten en dividenden onderworpen aan 21% RV, terugkoopopbrengsten van fondsen die meer dan 40% in schuldvorderingen beleggen.
Tenzij preciseringen van de autoriteiten, kan de bank dus niet de heffing van 4% inhouden voor interesten en dividenden van andere Belgische emittenten of depositarissen. Zo bijvoorbeeld: interesten van effecten van andere Belgische banken en fondsen die de klant op zijn effectenrekening aanhoudt of interesten van verzekeringsproducten van Belgische verzekeringsmaatschappijen. Deze Belgische ondernemingen zijn zelf van rechtswege schuldenaar van de RV, die ze aan de bron afhouden. Het zijn dan ook deze ondernemingen die de 4% zouden moeten afhouden.
Inkomsten die aan 4% kunnen onderworpen worden: dit betreft enkel bepaalde interesten en dividenden, namelijk enkel deze die aan 21% RV onderworpen zijn. Niet de andere interesten en dividenden, bvb niet deze die aan 25% RV onderworpen zijn of de interesten van de Staatsbons uitgegeven tussen 24/11 en 2/12/11 met 15% RV. De wet verplicht dus de schuldenaars van de RV (banken en andere Belgische ondernemingen die roerende inkomsten uitbetalen) om deze inkomsten, net zoals de inkomsten aan 21% RV waarvoor niet gekozen werd voor de heffing van 4%, te melden aan het centraal aanspreekpunt, ongeacht de keuze van de klant.
centraal aanspreekpunt
De schuldenaars van de roerende voorheffing (de uitgevende vennootschappen, banken en andere) moeten aan het centraal aanspreekpunt dat wordt gehouden bij de Nationale Bank van België de gegevens toezenden met betrekking tot dividenden en interesten en met identificatie van de verkrijgers van de inkomsten.
De mede te delen dividenden en interesten zijn deze bedoeld in artikel 17§1, 1° en 2° WIB en zijn dus niet beperkt tot de dividenden en interesten die onderworpen zijn aan de bijzondere heffing (en omvatten bijvoorbeeld ook dividenden en interesten die onderworpen zijn aan het RV-tarief van 25% of interesten die onderworpen zijn aan het RV-tarief van 15% voor welke inkomsten geen mogelijkheid bestaat om te opteren voor een inhouding van de bijkomende heffing).
Wanneer de verkrijger van de inkomsten onderworpen aan het RV-tarief van 21% echter kiest voor een inhouding van de bijkomende heffing bovenop de roerende voorheffing (waardoor de inhouding dan de facto 25% wordt), wordt het bedrag van die inkomsten (welke dus onderworpen werden aan die inhouding) niet meegedeeld aan het centraal aanspreekpunt.
Wanneer met betrekking tot een belastingplichtige het totaal van alle tijdens een jaar meegedeelde roerende inkomsten 20.020 EUR overschrijdt, zendt het centraal aanspreekpunt de inlichtingen automatisch toe aan de bevoegde fiscale administratie; het zendt ook de nodige informatie aan de bevoegde fiscale administratie die erom verzoekt.
De modaliteiten voor het toezenden van de informatie aan het centraal aanspreekpunt en aan de fiscale administraties moeten nog bepaald worden bij koninklijk besluit.
Uit zelfbeheersing groeit de Kracht.
Zelfkennis brengt ons tot Wijsheid.
Zelfvervolmaking leidt ons tot Schoonheid.