Art. 62, derde lid van het M.B. van 26-11-1991 :
“Voor de toepassing van artikel 110, § 1, eerste lid, 2°, c) van het K.B .van 25-11-1991, worden niet beschouwd als vervangingsinkomens de pensioenen en voordelen bedoeld in artikel 61, tweede lid, 1°, waarop de bloed- of aanverwant in de recht opgaande lijn die de werkloze ten laste heeft genomen, aanspraak kan maken, indien het totale bruto bedrag, in voorkomend geval samengevoegd [ 982,26 euro] (1) per maand niet overschrijdt.
(1) art. 2 M.B. 09-12-2009”
-------------------------------------------------------------------------------------------------------
Volgens art .113 van het K.B. 25-11-1991 bedraagt het de grens van 982,26 euro ingevolge indexatie nu 982,26 x 1,2434 = 1221,35 (zelf berekend )euro per maand op 01-09-2010 ondetussen een twee indexen erbij tellen , dus nog eens maal 1,0404.
In de geconsolideerde wetgeving staat 982,26 euro. Te vinden op http://www.cass.be" onclick="window.open(this.href);return false;De 419 heeft er niets mee te maken., en slaagt ergens op NIET ascendenten.
Het antwoord op uw vraaag is te vinden bij een arrest van het Hof van Castratie ( ! )
Op bladzijde 5 van een arrest het Hof van Cassatie dd. 24-02-2003 ( referte S.01.0141.F/1 )
-
http://www.cass.be" onclick="window.open(this.href);return false;
Je kan daar wel een punthoofd van krijgen, maar het is zeker niet maal 2 en de pensioenen van alle ascenden zijn op te tellen ( kunnen er soms meer dan 4 zijn)
Indien ze een tegemoetingkoming hulp van bejaarden ontvangen kan de grens hoger liggen.
Het arrest van het Hof van Beroep is heel verwarrend en daar is dan nog eens een cassatiearrest op geweest.
________________
UITTREKSEL UIT HET ARREST DAT INTEGRAAL OP INTERNET TE VINDEN IS.
“Overwegende dat uit die bepalingen blijkt dat de werkloze die bloed- of aanverwanten in de recht opgaande lijn ten laste heeft genomen als een werknemer met gezinslast wordt beschouwd in de zin van artikel 110, § 1,eerste lid, 2°, c), van het koninklijk besluit van 25 november 1991, indien de samengevoegde bruto bedragen van de pensioenen en voordelen waarop al die personen ten laste aanspraak maken niet hoger liggen dan één van twee
maximumbedragen, die naargelang van hun graad van zelfredzaamheid bepaald zijn in artikel 62, derde lid, van het ministerieel besluit van 26 november 1991 “
Op bladzijde 4 ( grieven van RVA ) van dat arrest is eveneens vermeld i.v.m. art. 62, derde lid van het M.B. van 26-11-1991 :
“Uit het derde lid van artikel 62 blijkt dat voor de toepassing ervan de inkomsten en voordelen van alle bloedverwanten in de opgaande lijn, indien er meerdere zijn, moeten worden samengevoegd en dat moet worden nagegaan of het aldus verkregen totaalbedrag lager blijft dan het aangegeven maximumbedrag,
maar dat één enkel maximumbedrag is bepaald en dat een apart maximumbedrag voor iedere bloedverwant in de opgaande lijn afzonderlijk uitgesloten is.”