“Art.1125.Minderjarigen...kunnen slechts in de bij de wet bepaalde gevallen tegen hun verbintenissen opkomen op grond van onbekwaamheid...”(Burgerlijk Wetboek=B.W.).
‘Afgezien van de uitzonderingsgevallen die door specifieke wetsbepalingen worden ingesteld, geldt als beginsel dat de minderjarige die de volle leeftijd van 18 jaar niet heeft bereikt, voor het stellen van rechtshandelingen behoort te worden vertegenwoordigd door diegene die het bewakingsrecht uitoefent over zijn persoon en het beheer over diens vermogen. De sanctieregeling bij miskenning van de handelingsonbekwaamheid is nochtans gedifferentieerd. Artikel 378 B.W. in samenlezing met de bepalingen inzake het vertegenwoordigend optreden van de voogd houdt in dat de onbekwaam gestelde rechtshandeling enkel zonder meer nietig is indien deze voor haar totstandkoming aan bijzondere formaliteiten (machtiging en homologatie) is onderworpen en dus niet enkel met gewone vertegenwoordiging geldig kan worden gesteld. In de andere gevallen is krachtens artikel 1305 B.W. de rechtshandeling slechts voor vernietiging vatbaar indien de benadeling van de minderjarige wordt bewezen. Nu de onbekwaamheid aldus niet verder reikt dan de beschermende werking ervan behoeft, komt het in beginsel toe aan diegene die zich hierop beroept zijn vertegenwoordigers, of na het bereiken van de meerderjarigheid aan hem of haarzelf te bewijzen dat de minderjarige werd benadeeld. De benadeling dient te worden begrepen in haar functionele betekenis :de aangegane verbintenis heeft een disproportionele omvang ten aanzien van het globale vermogen van de minderjarige of heeft geleid tot zijn verarming.’(Brussel 13 maart 2001,
http://www.juridat.be/)
‘heb ik een meisje van 11 in behandeling’
Onder voornoemde voorwaarden kan dat meisje zelf die behandeling overeenkomen.
“Art.373...Ten opzichte van derden die te goeder trouw zijn, wordt elke ouder geacht te handelen met instemming van de andere ouder wanneer hij, alleen, een handeling stelt die met gezag verband houdt behouden de bij de wet bepaalde uitzonderingen...Art.374.§ 1.Wanneer de ouders niet samenleven, blijven zij het ouderlijk gezag gezamenlijk uitoefenen en geldt het in artikel 373, tweede lid, bepaalde vermoeden...”(Burgerlijk Wetboek).
‘De therapie is opgestart op initiatief van moeder. Nu is vader dit te weten gekomen en hij verkiest de therapie te stoppen’
Laat de moeder de therapie verder zetten dan geldt t.a.v. u als derde voornoemd vermoeden. Het is aan de ouders om hun geschil aanhangig te maken bij de jeugdrechter.
Ga naar Belgische wetgeving in JUSTEL-databanken van Belgisch Staatsblad. Klik voor WetBOEKEN achter ’Juridische aard’. Op afkondigingsdatum vindt u de overige akten. Inzake FEDERALE fiscale wetgeving zie http://www.fisconetplus.be/