#8 , 28 jan 2011 12:35
Het is de FOD Binnenlandse Zaken die de beslissing neemt om geen identificatiekaart toe te kennen. (een administratieve rechtshandeling!)
Art. 7, § 1bis Wet van 10 april 1990 tot regeling van de private en bijzondere veiligheid:
Het gewenste profiel van het personeel, bedoeld in de artikelen 5, eerste lid, 8°, en 6, eerste lid, 8°, is gekenmerkt door :
1° respect voor de grondrechten van de medeburgers;
2° integriteit;
3° een incasseringsvermogen ten aanzien van agressief gedrag en het vermogen om zich daarbij te beheersen;
4° afwezigheid van verdachte relaties met het crimineel milieu.
Er is vermoedelijk een probleem met uw integriteit.
Koninklijk besluit van 26 september 2005 betreffende de modaliteiten voor de toekenning, de geldigheidsduur, de weigering en de vernietiging van de identificatiekaart en de procedure inzake de onderzoeken naar de veiligheidsvoorwaarden:
Art. 17, § 2. Indien wordt overwogen aan betrokkene een kaart te weigeren omdat hij niet voldoet aan de voorwaarden bepaald, voor wat betreft het leidinggevend personeel, in artikel 5, eerste lid, 8° van de wet, of, voor wat betreft het uitvoerend personeel, in artikel 6, eerste lid, 8°, van de wet, wordt de procedure, voorzien in de artikelen 18 tot en met 23, toegepast.
Je bevindt je in deze situatie: art. 6, 8° voldoen aan de veiligheidsvoorwaarden, noodzakelijk voor een uitvoerende functie, en geen feiten gepleegd hebben die, zelfs als ze niet het voorwerp hebben uitgemaakt van een strafrechtelijke veroordeling, raken aan het vertrouwen in de betrokkene omdat ze een ernstige tekortkoming van de beroepsdeontologie of een tegenindicatie van het gewenste profiel, zoals bedoeld in artikel 7, § 1bis, uitmaken. (Wet van 10 april 1990 tot regeling van de private en bijzondere veiligheid)
Art. 18. § 1. De betrokkene wordt bij een ter post aangetekende brief op de hoogte gebracht van :
1° alle hem ten laste gelegde feiten;
2° de wettelijke uitoefeningsvoorwaarden waaraan hij niet zou voldoen en de weigering van de afgifte van de kaart die hieruit kan voorvloeien;
3° zijn recht om inzage te nemen van zijn dossier en om zich te laten bijstaan of vertegenwoordigen door een raadsman van zijn keuze;
4° de plaats waar het dossier kan worden ingezien en de termijn waarover hij daartoe beschikt;
5° zijn recht om schriftelijk zijn verdedigingsmiddelen in te dienen.
§ 2. De personen, bedoeld in artikel 16 van de wet, kunnen iedereen horen die inlichtingen kan verstrekken. Er wordt een proces-verbaal van verhoor opgemaakt.
Indien dit verhoor heeft plaatsgehad nadat de in § 1 bedoelde brief is verzonden, wordt de betrokkene in kennis ervan gesteld om hem de mogelijkheid tot verwering aangaande dit verhoor te verlenen, zoals voorzien in § 1.
§ 3. Het dossier bedoeld in § 1, 4°, bestaat uit de schriftelijke stukken, waarvan sprake in artikel 17, §§ 7 en 8, en de proces-verbaal, bedoeld in § 2.
Art. 19. De betrokkene beschikt vanaf de datum van ontvangst van de brief, bedoeld in artikel 18, over een termijn van 15 werkdagen om het te zijnen laste aangelegde dossier ter plaatse in te zien en er een afschrift van te verkrijgen.
Art. 20. Binnen de 40 werkdagen na de datum van ontvangst van de brief, zoals bedoeld in artikel 18, kan de betrokkene zijn verdedigingsmiddelen meedelen per aangetekende brief.
Art. 21. De minister neemt na beoordeling van het dossier een beslissing aangaande de vraag of betrokkene al dan niet voldoet aan de wettelijke uitoefeningsvoorwaarden. Hij stelt de betrokkene per aangetekende brief in kennis van zijn beslissing.
Art. 22. Nadat de betrokkene van de beslissing die inhoudt dat hij niet voldoet aan de wettelijke uitoefeningsvoorwaarden, kennis kreeg, brengt hij, binnen de vijf dagen de onderneming waarvoor hij activiteiten uitoefent op de hoogte van de beslissing.
De onderneming dient, nadat ze op de hoogte werd gebracht van de beslissing, binnen de vijf dagen een einde te maken aan elke taak die de betrokkene bij deze onderneming vervult. Ze stelt binnen dezelfde termijn de administratie schriftelijk in kennis van de functiebeëindiging van de betrokkene.
Art. 23. Indien de betrokkene niet voldoet aan de uitoefeningsvoorwaarden stelt de administratie de onderneming, bij aangetekend schrijven in kennis van de weigering van de kaart.