#2 , 23 feb 2013 00:58
In de ministeriële omzendbrief van 7 oktober 1992 betreffende het houden van de bevolkingsregisters (BS 15 oktober 1992) staat in artikel 11 dat “de bepaling van de hoofdverblijfplaats is gebaseerd op een feitelijke situatie, dat wil zeggen de vaststelling van een effectief verblijf in een gemeente gedurende het grootste deel van het jaar” en er wordt herhaald dat deze vaststelling gebeurt op basis van verschillende elementen, zoals de vraag waar de betrokkene na zijn dagtaak gaat, de plaats waar de kinderen naar school gaan, het energieverbruik enz...
Tevens wordt herhaald dat het loutere feit dat iemand de bedoeling uit om zijn hoofdverblijfplaats ergens te vestigen de inschrijving als hoofdverblijfplaats niét rechtvaardigt.
In artikel 7 wordt gezegd dat “de ambtenaar van de burgerlijke stand ... rechtstreeks verantwoordelijk is voor het naleven van de desbetreffende reglementering”.
Artikelen 72-74 van de omzendbrief herhalen dat diegene die zijn hoofdverblijfplaats wil vestigen in een gemeente aangifte moet doen bij het gemeentebestuur van de plaats waar hij zich wil vestigen, waarna de lokale overheid een onderzoek moet doen naar de reële verblijfplaats en de weigering om in te schrijven enkel kan baseren “op controles waarbij vastgesteld wordt dat de persoon niet op het aangegeven adres verblijft”.
Artikel 77 van de omzendbrief herhaalt de verplichting van het gemeentebestuur om actief zowel de personen op te sporen die in de gemeente hun hoofdverblijfplaats hebben, maar er niét ingeschreven zijn, als de personen die er wél ingeschreven zijn maar hun hoofdverblijfplaats elders hebben.
Artikel 7 van dezelfde wet voorziet straffen van 26 tot 500 euro op overtreding van onder meer bovenvermelde regels en op overtreding van de besluiten tot uitvoering ervan.
Wat een wet interessant maakt ,
is wat er in die wet , niet in staat .