“Art.3.De duur van de vakantie wordt bepaald per vakantiedienstjaar op basis van de duur van de in de loop van dit dienstjaar verrichte prestaties.
De Koning mag nochtans voor sommige bedrijfstakken of voor sommige categorieën werknemers waarop deze berekeningsbasis van de duur van de vakantie niet toepasselijk is, de
berekening toelaten volgens het tijdens het vakantiedienstjaar
verdiende loon.
De vakantieduur moet ten minste vierentwintig dagen bedragen voor twaalf maanden arbeid, met inbegrip van de inactiviteitsdagen die bij koninklijk besluit met de dagen normale werkelijke arbeid zijn gelijkgesteld. Wordt als dienstjaar beschouwd voor de berekening van deze duur het kalenderjaar dat het jaar voorafgaat waarin de vakantie dient toegekend. Ten aanzien van de werknemers die zijn overgegaan van het stelsel van deeltijdse arbeid naar dat van voltijdse of omgekeerd,
kan de Koning, in de gevallen en voorwaarden die Hij bepaalt, vaststellen in welke mate deze overgang een weerslag heeft op de berekeningswijze van de duurtijd van de vakantie.
Art.4.Het aantal bij artikel 3 bedoelde vakantiedagen kan voor alle werknemers of voor sommige categorieën werknemers worden
verhoogd bij koninklijk besluit, naargelang de geldelijke middelen waarover de Rijksdienst voor jaarlijkse vakantie en de bijzondere vakantiefondsen gezamenlijk beschikken.
Art.5.De
jeugdige werknemers, die aan de krachtens artikel 7, § 1ter, van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid van de werknemers, gestelde
voorwaarden voldoen, hebben recht op aanvullende vakantiedagen van maximum vier weken, verminderd met de bij deze wet bedoelde vakantiedagen...
Art.6.De in een paritair orgaan gesloten
collectieve arbeidsovereenkomst waarbij langere dan in de artikelen 3 en 4 bepaalde vakanties worden aangenomen, kan door de Koning algemeen verbindend verklaard worden; in dit geval zijn de belanghebbende werkgevers evenredige bijkomende bijdragen verschuldigd.
Art.7.De
paritaire organen mogen in de door hen bepaalde gevallen het verlenen van
aanvullende vakantie voorstellen om de bij artikel 3 bepaalde vakantie van vierentwintig dagen te verzekeren aan de gerechtigden die geen volledige vakantie genieten. Dergelijke voorstellen mogen ingediend worden ten gunste van de gerechtigden die werken in een onderneming waar de vakantie gemeenschappelijk of bij beurtregeling wordt verleend.”(Jaarlijkse Vakantiewet 28 juni 1971).
Uit voornoemde wetsbepalingen blijken tal van gegevens te ontbreken die vereist zijn om uw vraag te kunnen beantwoorden.
Zie ook :
30 MAART 1967. - Koninklijk besluit tot bepaling van de algemene uitvoeringsmodaliteiten van de wetten betreffende de jaarlijkse vakantie van de werknemers.
EN
Paritair Comité 202:
http://www.werk.belgie.be/resultsCAO.as ... OFCQGztQNA
Ga naar Belgische wetgeving in JUSTEL-databanken van Belgisch Staatsblad. Klik voor WetBOEKEN achter ’Juridische aard’. Op afkondigingsdatum vindt u de overige akten. Inzake FEDERALE fiscale wetgeving zie http://www.fisconetplus.be/