#23 , 15 sep 2007 03:26
Toekenning van kinderbijslag in het kader van een gelijkmatig verdeelde huisvesting van het kind
Vraag nr. 555 van de heer Melchior Wathelet van 12 december 2006 (Fr.) aan de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid:
Naar verluidt zou de uitvoering van de wet van 18 juli 2006 tot het bevoorrechten van een gelijkmatig verdeelde huisvesting van het kind van wie de ouders gescheiden zijn en tot regeling van de gedwongen tenuitvoerlegging inzake huisvesting van het kind op een aantal moeilijkheden stuiten, in het bijzonder wat de toekenning van kinderbijslag betreft. Wanneer de ouders in een echtscheidingsprocedure verwikkeld zijn, worden de kinderen soms op een gelijkmatige manier aan de scheidende ouders toegewezen en blijft een van beide ouders niettemin het volledige kindergeld ontvangen. Die regeling lijkt niet eerlijk. Beide ouders zorgen immers elk voor de helft van de tijd voor hun kinderen en dragen bijgevolg beide de helft van de kosten.
Kan u verduidelijken welke weerslag de gelijkmatig verdeelde huisvesting op de toekenning van de kinderbijslag in het geval van een echtscheiding heeft ?
Antwoord van de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid van 21 februari 2007, op de vraag nr. 555 van de heer Melchior Wathelet van 12 december 2006 (Fr.) :
In antwoord op uw vraag, heb ik de eer u de volgende inlichtingen mee te delen.
Wanneer de ouders scheiden en het kind afwisselend bij één van zijn ouders verblijft, gedurende een gelijk aantal dagen, wordt de kinderbijslag betaald op de volgende wijze. De toe te passen regels worden bepaald in functie van de datum waarop de scheiding zich voordoet. Voor 3 juni 1995, datum van inwerkingtreding van de wet van 13 april 1995 betreffende de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag, was het alleenbeheer van het kind door één van de ouders de regel wanneer deze niet (meer) samenwoonden. De gevallen van beurtouderschap voor 3 juni 1995, met name de situaties waar bewezen werd dat de kinderen afwisselend en even lang verbleven bij de moeder als bij de vader, werden beschouwd als een uitzondering en waren niet wettelijk geregeld. Een praktische oplossing werd aldus aangebracht voor deze uitzonderingssituaties, die erin bestond om de gebruikelijke regels inzake kinderbijslag toe te passen, alsof de ouders nog altijd één en hetzelfde gezin vormen om de kinderen op te voeden. Derhalve is op basis van deze juridische fictie de vader in principe de rechthehbende (hij opent bijgevolg het recht op kinderbijslag), terwijl de moeder beschouwd blijft als bijslagtrekkende (zij krijgt dan de kinderbijslag).
Sinds 3 juni 1995 wordt de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag de regel, zowel wanneer de ouders samenwonen als wanneer ze gescheiden zijn. Het koninklijk besluit van 21 april 1997 houdende sommige bepalingen betreffende de gezinsbijslag ter uitvoering van artikel 21 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels heeft in de samengeordende wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders het principe van het gezamenlijk ouderlijk gezag ingeschreven (artikelen 60, 64 en 69 van deze wetten). Voor de scheidingen die zich hebben voorgedaan tussen 3 juni 1995 en 1 oktober 1997, datum van inwerkingtreding van het voormelde koninklijk besluit, is de praktische oplossing waarvan sprake hierboven, in principe eveneens van toepassing wanneer er in een afwisselend verblijf werd voorzien.
Wat de scheidingen betreft die zich hebben voorgedaan vanaf 1 oktober 1997, is de juridische fictie volgens welke het gemeenschappelijk gezin bleef voortduren van toepassing, ongeacht de verblijfsmodaliteiten van het kind (verblijf enkel bij één van de ouders, afwisselend verblijf van ongelijke duur of gelijkmatig verdeelde huisvesting). Zo is, in principe, de vader voorrangsgerechtigde rechthebbende en de moeder bij slagtrekkende.
Het moet echter benadrukt worden dat er op het principe van de aanwijzing van de moeder als bijslagtrekkende uitzonderingen bestaan. Artikel 69 van de voormelde samengeordende wetten laat immers toe om de kinderbijslag integraal uit te betalen aan de vader, op zijn vraag, wanneer het kind en hijzelf dezelfde hoofdverblijfplaats hebben in de zin van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen. Op verzoek van de beide ouders kan de uitbetaling echter gebeuren op een gemeenschappelijke rekening. Tenslotte, wanneer er geen overeenkomst is over de toekenning van de kinderbijslag, kunnen de ouders de arbeidsrechtbank vragen om de bijslagtrekkende aan te duiden en dit in het belang van het kind; daarenboven voorziet de wet in de mogelijkheid om verzet aan te tekenen bij de vrederechter tegen de betaling aan de bijslagtrekkende.
Er moet eveneens benadrukt worden dat, naar aanleiding van vonnissen geveld inzake ouderlijk gezag of echtscheiding, de bevoegde rechter kan beslissen over de bestemming van de kinderbijslag. In deze hypothese moet de kinderbijslaginstelling de kinderbijslag uitbetalen aan de persoon aangewezen door het vonnis, op voorwaarde dat haar een kennisgeving werd gericht van dit laatste.
Zoals u kunt vaststellen, hebben de praktijk en nadien de wet een oplossing aangebracht die de toekenning van de kinderbijslag toelaat in geval van scheiding van de ouders en van gelijkmatig verdeelde huisvesting van het kind. Deze oplossing die gebaseerd is op een juridische fictie, bestaat erin om de kinderbijslag integraal uit te betalen aan één van de twee ouders, in de regel de moeder.
Rekening houdend met de huidige tendens om bij scheiding van de ouders een voorkeur te geven aan een gelijkmatige huisvesting, heb ik mijn administratie gevraagd de mogelijkheid te onderzoeken om de bestaande regels betreffende de toekenning van de kinderbijslag aan te passen opdat beter zou rekening gehouden worden met deze evolutie.
RR