#3 , 18 mei 2011 21:01
Het heeft nog geen zin om naar de Raad van State te stappen. Er moet een hele procedure gevolgd worden vooraleer er een intrekking kan gebeuren.
Koninklijk besluit van 24 mei 1991 tot vaststelling van de regels aangaande de procedure tot schorsing of intrekking van de vergunningen of erkenningen bepaald in de wet van 10 april 1990 op de bewakingsondernemingen, de beveiligingsondernemingen en de interne bewakingsdiensten:
Art. 2. Alvorens een vergunning of erkenning te schorsen of in te trekken of een identificatiekaart blijvend of voor een bepaalde termijn in te trekken, brengt de Minister van Binnenlandse Zaken of de ambtenaar die hij daartoe machtigt de belanghebbende bij een ter post aangetekende brief op de hoogte van :
1° alle hem ten laste gelegde feiten;
2° de schorsings- of intrekkingsmaatregel die hij beoogt te nemen;
3° het recht van de belanghebbende om inzage te nemen van zijn dossier en om zich te laten bijstaan of vertegenwoordigen door een raadsman van zijn keuze;
4° de plaats waar het dossier kan worden ingezien en de termijn waarover hij daartoe beschikt.
Art. 3. De Minister van Binnenlandse Zaken of de ambtenaar die hij daartoe machtigt kan eenieder horen die inlichtingen kan verstrekken.
Indien dat verhoor niet heeft plaatsgehad voordat de in artikel 2 bedoelde brief is verzonden, kan dat verhoor alleen worden afgenomen in tegenwoordigheid van de belanghebbende of nadat deze behoorlijk is opgeroepen.
Indien het verhoor plaats heeft gehad voordat de bewuste brief is verzonden, bevat het dossier de processen-verbaal van het verhoor.
Art. 4. De belanghebbende beschikt vanaf de ontvangst van de brief bedoeld in artikel 2 over een termijn van 15 werkdagen om het, te zijnen laste aangelegde dossier ter plaatse in te zien en er een afschrift van te verkrijgen.
Art. 5. Tot uiterlijk 30 werkdagen na de ontvangst van de brief bedoeld in artikel 2 kan de belanghebbende zijn verdedigingsmiddelen meedelen per aangetekende brief.
Na de verdedigingsmiddelen van de belanghebbende te hebben onderzocht, roept de Minister van Binnenlandse Zaken of de ambtenaar die hij daartoe machtigt de belanghebbende op om hem te horen.
Van het verhoor wordt proces-verbaal opgemaakt; er wordt voorlezing van gedaan, de belanghebbende wordt verzocht het te ondertekenen en ontvangt er een afschrift van. Indien de belanghebbende weigert te ondertekenen wordt dit vermeld in het proces-verbaal en wordt de reden van de weigering opgegeven.
Indien de betrokkene afstand doet van het verhoor of zich er niet op aanmeldt, maakt de Minister van Binnenlandse Zaken of de ambtenaar die hij daartoe machtigt, naar gelang van het geval, een proces-verbaal van afstand of van niet-verschijnen op.
Art. 6. De Minister van Binnenlandse Zaken neemt binnen de twee maanden na het afsluiten van het proces-verbaal van het verhoor, van afstand of van niet-verschijnen, een beslissing waarvan hij de belanghebbende per aangetekende brief in kennis stelt. Deze kennisgeving dient in elk geval binnen zes maanden na de kennisgeving bedoeld in artikel 2 te geschieden.
Indien de Minister van Binnenlandse Zaken geen uitspraak doet binnen de termijn van twee maanden voorgeschreven in het eerste lid, of indien hij geen kennis geeft van zijn beslissing binnen de termijn van zes maanden voorgeschreven in het eerste lid, wordt hij geacht af te zien van elke schorsings- of intrekkingsmaatregel ten aanzien van de feiten die de belanghebbende ten laste zijn gelegd.
Art. 7. In het geval de Minister van Binnenlandse Zaken een schorsing of intrekking overweegt wegens het uitoefenen van activiteiten die overenigbaar zijn met de openbare orde of met de inwendige of uitwendige veiligheid van de Staat, wordt elk van de in de artikelen 4 en 5 vastgestelde termijnen teruggebracht op twee werkdagen.
De in artikel 6, eerste lid bepaalde termijn voor de beslissing wordt teruggebracht op 14 werkdagen en die voor de kennisgeving op 30 werkdagen.
Art. 8. In het geval een schorsing of intrekking overwogen wordt wegens feiten die een ernstige of onmiddellijke bedreiging van de openbare orde uitmaken en de Minister van Binnenlandse Zaken een onmiddellijke maatregel neemt zoals omschreven in artikel 8, § 5 van de wet, stelt hij de belanghebbende, tegelijkertijd met de kennisgeving voorzien in artikel 2, op de hoogte van de onmiddellijke maatregel en van de redenen ertoe.
Art. 9. Het nemen van een onmiddellijke maatregel heeft geen invloed op het verloop van de procedure bepaald in de artikelen 2 tot en met 7.
Art. 10. Zolang de onmiddellijke maatregel van kracht is kan de betrokkene een met redenen omkleed verzoek indienen tot opheffing ervan.
Indien de Minister van Binnenlandse Zaken de maatregel niet langer noodzakelijk acht, trekt hij deze onmiddellijk in.
Pas nadat de minister een beslissing neemt of nalaat een beslissing te nemen kan er naar de Raad van State worden gegaan. Dat zal dus nog wel enige tijd duren.
Art. 6 EVRM gaat over het recht op een eerlijk proces. Een beroepsverbod is mijn inziens hier niet echt van toepassing aangezien het gaat om een (mogelijke?) inbreuk op de wetgeving op de bewakingsector.