In het geval van de topic starter zou hij een wagen aangereden hebben die zich op de rotonde bevond. Als hij dan niet kan bewijzen dat de tegenpartij daadwerkelijk aangaf de rotonde te willen verlaten, is de kans zeer groot dat hij aansprakelijk gesteld wordt voor het ongeval, vermoed ik.
Toch niet.
Wanneer een rechtsvordering voor de burgerlijke rechter gegrond is op een overtreding van de strafwet, moet degene die de rechtsvordering instelt bewijzen dat de bestanddelen van het misdrijf voorhanden zijn en, indien de verweerder een rechtvaardigingsgrond aanvoert die niet alle geloofwaardigheid mist, of een omstandigheid aanvoert die het misdrijf uitsluit, moet hij bewijzen dat die rechtvaardigingsgrond of omstandigheid niet bestaat (Cass., 30 september 2004, rolnummer C030527F; Cass., 14 december 2001, rolnummer C980469F, met conclusie Procureur-generaal du Jardin,
http://jure.juridat.just.fgov.be).
De bestuurder die voorrang moet verlenen roept een omstandigheid in die het misdrijf uitsluit: hij werd in zijn normale verwachtingen bedrogen omdat de rechter richtingaanwijzer aanstond. Als dit niet ongeloofwaardig is, is het aan de tegenpartij, die deze bestuurder aansprakelijk wenst te stellen, om het bewijs te leveren dat deze omstandigheid niet bestond. Dus dat de rechter richtingaanwijzer niet in werking was.
Als niet kan bewezen worden of de rechter richtingaanwijzer al dan niet aanstond is de conclusie: de fout van geen van de bestuurders kan bewezen worden. En dan komen we bij art. 19bis-11, § 2, WAM-Wet.