Brussel 6 februari 1992, Verkeersrecht 1992, 202.
De voorrangplichtige bestuurder die een kruispunt nadert en een voorranghebbend voertuig van ver ziet aankomen moet rekening houden met de snelheid van dit voertuig en mag het kruispunt slechts oversteken wanneer hij dit kan doen zonder de voorranghebbende bestuurder te hinderen.
Rb. Dendermonde 20 juni 2000, Verkeersrecht 2001, 115.
De voorrangsplicht van art. 12.5 Wegcode heeft een algemene draagwijdte, geldt zolang de rijbeweging duurt over de gehele breedte van de rijbaan en is onafhankelijk van de inachtneming van de verkeersvoorschriften door de voorranghebbende weggebruikers.
Het recht op voorrang wordt niet beoordeeld naar de plaats waar het ongeval zich voordeed, maar op het ogenblik waarop de voorrangsplichtige bestuurder voorrang moest verlenen. Bij het uitvoeren van een manoeuvre moet de minste hinder voor het voorranghebbende verkeer worden vermeden, en de voorrangsplichtige mag niet rekenen op de uitwijk- en remmogelijkheden van de voorranghebbende.
Pol. Brugge (4e bis k.) 14 november 2008, TGR-TWVR 2010, afl. 1, 35
Voorrang geven betekent de absolute vrije doorgang geven aan wie voorrang heeft. Het hinderen van het verkeer is daarbij het doorslaggevend criterium: de tot voorrang verplichte mag niet rekenen op de uitwijk- en remmogelijkheden van de voorranghebbende, hetgeen dan ook verklaart dat art. 12.5 Wegcode voorziet dat de voorrangsplichtige slechts mag verder rijden als hij dit kan doen zonder gevaar voor ongevallen, gelet op de plaats van de andere weggebruikers, hun snelheid en de afstand waarop zij zich bevinden.