De rechtbank baseert zich op de 'wet op de elektronische handel' uit 2003, waarin staat uitgelegd hoe een contract via elektronische weg tot stand komt. Dat kán natuurlijk, maar er is destijds een uitzondering gemaakt voor onroerende goederen.
Wat ik terugvond in de wet is dat de regeling voor contracten gesloten langs elektronische weg (art. 16 Wet op de elektronische handel) niet van toepassing is op contracten die rechten betreffen tav onroerende zaken, behalve huurrechten (art. 17 zelfde wet).
Wat zou betekenen dat de algemene regels van het contractenrecht gelden voor de bewijsvoering.
Wat mij dan meer verwondert, is dat de email evenmin zou beschouwd kunnen worden als
begin van schriftelijk bewijs (art. 1347 BW). Omdat niet zou kunnen aangetoond worden dat het uitgaat van de verweerder?
(Voor zover overeenkomend met de feiten?:
http://www.standaard.be/cnt/dmf20170308_02768750)