Ik probeer de situatie te schetsen :
Man is overleden. Had een huwelijkskontrakt met keuzebeding (keuze diende vastgelegd te worden in een notariële akte binnen de vijf maanden na datum van overlijden). Er werd enkel een onderhandse erfrechtverklaring opgesteld door de notaris, waarbij werd gekozen voor wettelijke devolutie (in huwelijkskontrakt stond wel vermeld dat bij gebrek aan keuze de volle eigendom naar de langstlevende zou gaan).
Registratie stelt dus doordat de keuze niet werd vastgelegd in een notariële akte alles voor de LL is. Hierbij kan dan wel de vraag gesteld worden of een onderhandse erfrechtverklaring al dan niet een notariële akte is (is toch een onderhandse akte opgesteld door een notaris - of wat is het verschil met een authentieke akte).
Gezien, bijaldien van aanbedeling van de volle eigendom aan de LL, dit zeer nadelig is voor de successierechten bij het tweede overlijden, werd gekozen om de nalatenschap door de LL te laten verwerpen.
Thans oordeelt de regstratie evenwel dat "ingevolge de vigerende wetgeving en de bepalingen in het wijziging huwcontract dient de huwgemeenschap verdeeld te worden en dit voordat de nalatenschap kan worden verdeeld". In deze hypothese heeft de verwerping dan ook geen nut (er zijn enkel gemeenschapsgoederen voorhanden).
Thans vind ik verschillende teksten en commentaren terug door het feit dat 90% van de gemeenschap werd gecreërd door INBRENG van onroerende goederen in de gemeenschap door de overleden man.
Blijkbaar zou dit dan ook niet aanzien worden als een contractuele erfstelling maar als een schenking :
De cassatierechtspraak dd. 10 september 2010 bevestigt dit, zodat er (volgens mijn visie) zelfs geen successierechten dienen betaald te worden (overeenkomstig artikel 2, 5 en 1464,2° van het wetboek der successierechten). Het betreft natuurlijk mijn visie...
Dit neemt niet weg dat de LL nog altijd in het bezit wordt gesteld van het gemeenschappelijk vermogen. Dus stelt zich ook de vraag of de 3 kinderen beroep kunnen doen op hun recht van inkorting (en of er hier dan successierechten op verschuldigd zijn).
De laatste vraag : gezien de inbreng aanzien kan worden als een schenking : dienen er eventueel nog schenkingsrechten betaald te worden?
Ik verwijs naar een interessante masterproef : "huwelijksvoordelen en successierecht van Pieter Steenbrugge)".
Een hele boterham, doch dank bij voorbaat voor eventuele antwoorden.