Graag een vraag ivm de hulp en bijdrageverplichting tussen echtgenoten (art 213BW en art 221 BW):
concrete situatie: bejaarde echtgenoten, waarvan man verlamd is en thuis verzorgd wil worden en zijn vrouw wil haar man graag thuis verzorgen, maar is daar fysisch niet meer toe in staat. Beide echtgenoten vragen hun dochter deze zware zorgtaak op zich te nemen, en vergoeden de dochter hiervoor bij leven (billijke vergoeding - geen 'vermomde schenking'). Echtgenoten zijn gehuwd met scheiding van goederen en beide echtgenoten hebben ieder een spaarrekening met ongeveer hetzelfde bedrag.
Na overlijden claimt de zoon de aan de dochter betaalde zorgvergoeding, betaald door de man (zijn vader) terug, gezien er niets schriftelijk werd vastgelegd. Hij stelt dat er niet wordt bewezen dat vader deze overeenkomst had gesloten met zijn dochter. De echtgenote betaalde de verzorging met geld van de rekening van haar man en van haarzelf. De spaarrekening van de man werd volledig besteed aan zijn verzorging en ook zo goed als de volledige spaarrekening van de echtgenote. ( quasi dezelfde grootte orde). De zoon stelt dat zijn moeder niet kon beslissen over de besteding van de spaargelden van vader. De spaargelden van vader moeten volledig terug in de nalatenschap van vader komen en moeder kon alleen beschikken over de gelden, die zij uit de nalatenschap van haar echtgenoot verkreeg (blote eigendom + deel vruchtgebruik/ er was geen onroerend goed). De spaarrekening van vader(verminderd met zijn begrafeniskosten) is aldus een schuld van moeder aan de nalatenschap van haar echtgenoot. Gezien moeder over het geld, dat in de erfenis van de kind(eren) zou moeten gekomen zijn, 'ten onrechte' heeft beschikt dient zij dit terug te betalen aan de kinderen + interest.
Motivatie is dus: moeder kon niet beschikken over de spaargelden van vader (die dus 'onaangetast' hadden moeten blijven) en moeder had ook het deel, betaald voor rekening van de echtgenoot zelf, naast wat ze van haar eigen spaargeld betaalde, (lees dus de volledige verzorgingsschuld) op zich moeten nemen op grond van de 'hulp en bijdrageplicht' binnen het huwelijk.
Mij lijkt het wel erg straf dat moeder, op grond van art 213BW en 221BW, volledig, alleen, de kosten voor de verzorging op zich zou moeten nemen, daar waar de echtgenoot zelf spaargelden heeft, die dan niet benut zouden moeten worden en naar de nalatenschap gaan?
Daar waar ik van mening was dat, gezien de scheiding van goederen, de vrouw het recht had om het bedrag dat zij van haar spaargelden heeft besteed aan de verzorging van haar man, als schuld kon inbrengen via de nalatenschap van haar man, denk ik nu dat dat mogelijk wel een foutieve visie is, gezien art 213 BW, maar dan kan zij m.i. toch hooguit voor de helft van de verzorging moeten tussenkomen en ook de man voor de helft (gezien hun spaarrekeningen quasi gelijk waren), bijgevolg 'naar ieders draagkracht'?
Heeft de zoon gelijk dat de spaargelden van de vader, voor wat het erfdeel van de kinderen betreft en in blote eigendom, + interest terug in de nalatenschap van vader moeten komen (na aftrek van begrafeniskosten), dus als een schuld van de vrouw aan de man?
Indien mogelijk graag info m.b.t. deze voor mij zeer bizarre, reële situatie...