Voor de volledigheid. Onder het door mij aangehaalde arrest van het hof van beroep Gent staat volgende noot
De uitspraak ligt in de lijn van Brussel 8 januari 2001, RW 2001-02, 314 en Rb. Brugge 3 november 1989, RW 1993-94, 366. In dezelfde zin ook: P. Delnoy, “Etat estimatif du régime successoral des biens préférentiels – de quelques certitudes et questionnements” in J. Bael e.a., Liber Amicorum Christian De Wulf, Brugge, die Keure, 2003, 85 nrs. 12-14; M. PuelinCkx-Coene, J. Verstraete en N. GeelhanD, “Overzicht van rechtspraak, Erfenissen (1988-1995)”, TPR 1997, 170, nr. 53 en 297, nr. 192. De redenering is dat de bepalingen inzake het omzettingsrecht en vetorecht slechts kunnen worden uitgeoefend indien blijkt dat het eigendom bij de verdeling in de kavel van vooroverleden echtgenoot is terechtgekomen. Deze opvatting gaat in tegen de opinie verdedigd door A. VerBeke, “Vruchtgebruik van de langstlevende echtgenoot” in W. Pintens (ed.), De vereffening van de nalatenschap, Antwerpen, Intersentia, 2007, 56, nrs. 37-39 en werd gevolgd door: R. BarBaix, Handboek Familiaal Vermogensrecht, 2018, 539 nr. 934; M. Coene en A. VerBeke, “Commentaren bij art. 745quater BW”, OesT 2008, 17, nrs. 26-27 en M. PuelinCkx-Coene, Erfrecht, 224, nr. 223. De motivering voor dit standpunt: 1) de wet vereist nergens dat het vruchtgebruik slaat op de gehele woning; 2) ook een partieel vruchtgebruik heeft nut; 3) ook een partieel vruchtgebruik is van belang ter bescherming van het woonmilieu vermits de kans op verkoop of verdeling van de gezinswoning verkleint. Idem voor het vetorecht: de algemeen geldende opvatting voegt hier een voorwaarde toe aan de wet.
Meer dan veertig jaar ervaring als jurist.