#2 , 06 mar 2019 01:15
U gaat uit van een aantal vooronderstellingen waar ik mijn vragen bij stel. U zegt dat de moeder het vruchtgebruik behoudt na het overlijden van haar man, die het goed weggeschonken heeft onder voorbehoud van vruchtgebruik? Onder het nieuwe erfrecht zou dat inderdaad kunnen gelet op de wettelijke terugval van het vruchtgebruik ten voordele van de LLE die de hoedanigheid reeds bekleedde op dat ogenblik. Onder het oude erfrecht dooft dit recht van vruchtgebruik uit, althans voor het aandeel van de overledene. Het kan al zeker niet indien het een gesplitste aankoop betrof, zoals de formulering van uw eerste zin doet getuigen.
De relatie loopt op de klippen, zegt u, maar wat was hiervan het concrete gevolg? Is er een echtscheidingsprocedure hangende? EOT of EOO? In het eerste geval dient u een regeling te treffen met betrekking tot het erfrecht van de echtgenoot hangende de procedure. In het tweede geval moet u ASAP een ontervend testament laten verlijden voor de notaris ex. art. 915bis, § 3 BW op voorwaarde dat u reeds 6 maanden feitelijk gescheiden leeft. Is nog geen echtscheiding gevorderd, kan u dit laatste ook indien u afzonderlijk verblijf gevorderd heeft.
Vermits het appartement een voorhuwelijks goed of ten minste een gift is, doet het wettelijk stelsel niet ter zake. Het heeft het statuut van een eigen goed.
Ondertussen, behoudt de LLE MINSTENS haar concrete reserve, bestaande uit het (eventueel (naargelang de rechten van de zoon)) vruchtgebruik op de voornaamste gezinswoning ten tijde van het overlijden in zoverre zij, niettegenstaande de feitelijke scheiding, er is blijven wonen of zij tegen haar wil verhinderd wordt daar te verblijven (cf. art. 223 BW - dringende voorlopige maatregelen) en de toewijzing van dit vruchtgebruik beantwoordt aan de eis van billijkheid (een eerder zinloze bepaling behoudens bij partnergeweld of dergelijke).
Naar alle waarschijnlijkheid kan ze zelfs het wettelijk erfrecht uitoefenen en het vruchtgebruik over de gehele nalatenschap genieten, onder voorbehoud van andersluidende bepalingen in een testament (komt vaak voor bij feitelijke scheidingen) of een eventueel Valkeniersbeding (thans art. 1388 BW) in het huwelijkscontract.
In die hypothese (ik heb er ondertussen vele gemaakt) bekomen de kinderen niet wat u wenst.