#3 , 26 feb 2017 18:39
Het antwoord is genuanceerd.
In principe: neen, dit wordt niet meer verrekend. Het is een 'dienstengift' en geen 'kapitaalgift'. Alleen deze laatste giften worden verrekend.
Dat wordt nu soms als onrechtvaardig beschouwd en er is al rechtspraak geweest die een kosteloze terbeschikkingstelling van een goed als een onrechtstreekse schenking kwalificeerde.
Een uitgebreidere uitleg is deze goede tekst van professor Renate Barbaix (Handboek Familiaal Vermogensrecht, deel II, 258-259):
"535. Kapitaalsschenkingen, geen dienstenschenkingen – Het begrip ‘schenking’ kent in
het Belgische recht een relatief beperkende invulling.
Binnen de rechtshandelingen onder kosteloze titel wordt immers klassiek een onderscheid
gemaakt tussen de zogenaamde dienstengiften of contracten uit vrijgevigheid enerzijds en
de kapitaalsgiften anderzijds. Schenkingen zijn een species van de kapitaalsgiften.
Onderscheid tussen beide types van giften is dat in het ene geval een vermogensbestanddeel
wordt overgedragen (kapitaalsgift), terwijl in het andere geval uitsluitend kosteloos diensten
worden verstrekt (dienstengift). Bij een dienstengift is hoogstens sprake van een verzaking
aan een vergoeding (en dus een verzaking aan een verrijking), maar er is geen sprake van een
echte (zakelijke) verarming.
Het Burgerlijk Wetboek, daarin gevolgd door de traditionele rechtspraak en de rechtsleer,
kwalificeren deze dienstengift, niet als een (echte) schenking, zodat de dienstengift niet
opnieuw ter sprake komt bij de vereffening en verdeling van de nalatenschap van de
beschikker. De kapitaalsgift natuurlijk wel.
Aangezien er geen vermogensbestanddeel uit het vermogen van de erflater verdwijnt, achtte
de wetgever deze dienstengiften minder problematisch en gevaarlijk. Kosteloos verrichte
prestaties moeten dus niet erfrechtelijk worden verrekend. Om dezelfde reden werd
doorgaans geoordeeld dat de kosteloze terbeschikkingstelling van vermogen, bijvoorbeeld
door een renteloze lening, geen schenking sensu stricto uitmaakt.
Dat hangt uiteraard onlosmakelijk samen met het feit dat de Napoleontische wetgever er anno
1804 van uitging dat de voornaamste vermogensbestanddelen en het voornaamste kapitaal
bestond uit onroerende goederen.
In tijden waarin arbeid een belangrijke (zo niet, de voornaamste) bron van rijkdom uitmaakt,
kan men nochtans moeilijk nog beweren dat de verzaking aan het recht voor die arbeid een
vergoeding te vragen geen verarming uitmaakt. Ook deze verzaking kan immers
(onrechtstreeks) een belangrijke impact hebben op het vermogen van de
dienstenverstrekker. Bovendien zorgt dit – toch enigszins artificiële – onderscheid ervoor
dat er grote ongelijkheden kunnen ontstaan tussen kinderen wanneer de ouders het ene kind
een kapitaalsgift deden en het andere kind een dienstengift. Dat onderscheid is al vaker aan
de kaak gesteld.
Recente rechtspraak lijkt – terecht – voorzichtig op dit klassieke criterium terug te komen en
te aanvaarden dat – bijvoorbeeld ook – een renteloze lening een (kapitaals)gift is en
onderworpen is aan (bepaal)de regels inzake schenkingen. Bepaalde rechtspraak
kwalificeert ook de kosteloze terbeschikkingstelling van goederen als een (onrechtstreekse)
schenking.*
Ook in andere domeinen van het (familiaal vermogens)recht worden een minder strikte
invulling gegeven aan de begrippen ‘verarming’ en ‘verrijking’. Denk maar ook het
huwelijksvermogensrecht, waar door een deel van de doctrine en door de recente
rechtspraak860 wordt aanvaard dat ook het gemeenschappelijk vermogen – onder bepaalde
voorwaarden – vergoedingsgerechtigd is wanneer één van de echtgenoten kosteloze arbeid
heeft verricht ten voordele van een eigen goed van één van hen."
De asteriks is een verwijzing naar een arrest van Luik 27 maart 2013, Revue de la planification patrimoniale belge et internationale 2015, 379.
Het zou de moeite lonen om dit arrest eens te bekijken om te zien of de feiten gelijkaardig zijn.