Art. 930. De erfgenamen kunnen tegen derden, houders van onroerende goederen die van de schenkingen deel uitmaakten en door de begiftigden zijn vervreemd, de inkorting of teruggave vorderen op dezelfde wijze en in dezelfde volgorde als tegen de begiftigden zelf, en na uitwinning van de goederen van deze laatsten. Deze vordering moet geschieden volgens de orde van de dagtekeningen der vervreemdingen, te beginnen met de laatste.
Hoe dit interpreteren? Betekent dit dat indien meneer A een woning koopt van een vreemde meneer B, die de woning als schenking heeft verkregen van zijn ouders, de woning zal moeten afgeven indien blijkt dat de waarde van de schenking de andere erfgenamen heeft benadeeld?