Er staat hier toch:Burgerlijk Wetboek
Art. 1323 Hij tegen wie men zich op een onderhandse akte beroept, is verplicht zijn schrift of zijn handtekening op stellige wijze te erkennen of te ontkennen. Zijn erfgenamen of rechtverkrijgenden kunnen volstaan met te verklaren dat zij het schrift of de handtekening van hun rechtsvoorganger niet kennen.
Art. 1324 Ingeval een partij haar schrift of haar handtekening ontkent, en ingeval haar erfgenamen of rechtverkrijgenden verklaren dat zij dat schrift of die handtekening niet kennen, wordt een gerechtelijk onderzoek naar de echtheid ervan bevolen.
B. Samyn, Privaatrechtelijk Bewijs, Story Publishers, nr. 352
Bij ontkenning van de onderhandse akte of de handtekening, dient degene die het stuk toch wil aanwenden het bewijs van de echtheid van de akte te leveren en een vordering tot schriftonderzoek in te stellen.
Dit is m.i. ook zo als men art. 870 Ger. W. toepast. De eiser beweert dat de verweerder een stuk ondertekend heeft. Dus draagt de eiser het bewijs dat dit stuk door de verweerder ondertekend werd.
Lijkt me duidelijk te zijn dat degene die beweerd dat het niet zijn handtekening is het onderzoek moet laten instellen om te bewijzen dat het niet zijn handtekening is."Ingeval een partij haar schrift of haar handtekening ontkent, en ingeval haar erfgenamen of rechtverkrijgenden verklaren dat zij dat schrift of die handtekening niet kennen, wordt een gerechtelijk onderzoek naar de echtheid ervan bevolen"
Het artikel 870 Gerechtelijk Wetboek: Iedere partij moet het bewijs leveren van de feiten die zij aanvoert. blijft overeind.