#5 , 25 jan 2013 10:57
“Art.458.§ 1. De stafhouder ontvangt en onderzoekt de klachten tegen de advocaten van zijn Orde...De klager heeft het recht om tijdens het onderzoek gehoord te worden en kan, in voorkomend geval, bijkomende informatie en bewijsstukken verschaffen. De verklaringen van de klager, van de advocaat en van de getuigen worden opgetekend in een proces-verbaal. De gehoorde personen ontvangen op hun verzoek een afschrift van het proces-verbaal van hun verklaringen...§ 2. De stafhouder die na het onderzoek oordeelt dat er redenen bestaan om de advocaat te laten verschijnen voor de tuchtraad, zendt het dossier samen met zijn met redenen omklede beslissing over aan de voorzitter van de tuchtraad, zodat deze de tuchtraad kan samenroepen overeenkomstig de bepalingen van artikel 459. Hij brengt de advocaat en de klager hiervan op de hoogte. Is de stafhouder van mening dat de klacht onontvankelijk, ongegrond of van onvoldoende gewicht is, dan brengt hij de klager en de advocaat hiervan schriftelijk op de hoogte. De klager kan de beslissing binnen drie maanden betwisten bij een ter post aangetekende brief gericht aan de voorzitter van de tuchtraad. De advocaat of de klager kan zich eveneens tot laatstgenoemde richten binnen dezelfde termijn en op dezelfde wijze indien de stafhouder binnen een termijn van zes maanden na het indienen van de klacht geen beslissing tot buitenvervolgingstelling of tot vervolging heeft genomen...”(Gerechtelijk Wetboek).
Verlies hierbij niet uit het oog dat dit geschil tussen een niet-advocaat en een advocaat beslecht wordt door een of meerdere advocaten en alle hierin betrokken advocaten gemeenschappelijke belangen hebben tegengesteld aan deze van de klager.‘Nemo iudex in re sua‘
“...De beloningsautonomie is een van de belangrijkste kenmerken van het beroep van advocaat;alleen de expert is in principe in staat om de waarde van de geleverde dienst te schatten en in een honorarium om te zetten. Dat leidt uiteraard tot een geringe prijstransparantie. De klant weet meestal niet op voorhand wat de raadsman zal kosten. Artikel 459 van het Gerechtelijk Wetboek bepaalt wel dat de advocaten hun ereloon dienen te begroten ‘met de bescheidenheid die van hun ambt moet worden verwacht’.Deze cryptische omschrijving laat nogal wat misverstanden tussen raadsman en klant ontstaan. Daarom hebben de volksvertegenwoordigers Roose en Landuyt in juni 1997 een wetsvoorstel tot wijziging van dat artikel ingediend. De toevoeging houdt in dat advocaat en cliënt vooraf een schriftelijke overeenkomst sluiten waarin de berekeningswijze van ereloon en kantoorkosten is opgenomen...Tal van aspecten van het advocatenberoep leiden tot de uitschakeling van de mechanismen van de vrije markt. Monopolievorming is er één van. Bindende minimumtarieven,die bovendien niet publiek zijn gemaakt,verhinderen dat de klant aan prijszetting kan doen. Ook het aan banden leggen van klantenwerving en publiciteit staat haaks op de gebruiken die op de vrije markt van kracht zijn...”(HUYSE,L.,SABBE,H.,De mensen van het recht,Leuven Halewijck 1997,56-57).
‘...en zullen vele magistraten geen schroom ondervinden om de prestaties van gewezen confraters te beoordelen?...MISSON en BAERT stellen echter de vraag of deze barema's niet onwettig zijn(MISSON,L.,BAERT,F.,Les barêmes d'honoraires des avocats sont-ils légaux?J.T. 1995,485-492).Kunnen de advocaten zich onttrekken aan de regels van de vrije concurrentie door prijsafspraken te maken en zijn barema's noodzakelijk de beste bescherming voor de rechtsconsument?...Duidelijke afspraken tussen raadsman en cliënt zijn onontbeerlijk als men de zich vermenigvuldigende ereloonbetwistingen wil vermijden...’(STASSIJNS,E.,TRD&I 1995,660).
‘De contractuele verhouding tussen de advocaat en zijn cliënt kan neerkomen op een aanneming in vrije rekening. In dat geval komt het de advocaat toe achteraf te goeder trouw de prijs te bepalen. De advocaat moet hier in redelijkheid en billijkheid handelen,mede gelet op zijn specialisatie en de gebruikelijke tarieven voor de bedoelde prestaties. De becijfering mag niet ontijdig zijn en moet de cliënt in staat stellen zijn controlerecht op een redelijke wijze uit te oefenen. De rechterlijke controle is marginaal,omdat enkel buitenproportionele afrekeningen voor aanpassing vatbaar zijn‘[Brussel 11 juni 2012(H. Van H./CVBA J.),R.W.2012-13,147-152].
‘Zoals elke schuldeiser behoort het een advocaat die in rechte aanspraak maakt op vergoeding van zijn staat van kosten en ereloon,zijn prestaties te bewijzen en dit met inbegrip van o.m. de gegevens omtrent de aard van zijn prestaties en hun omvang,de graad van ingewikkelheid en het resultaat,de vermogenstoestand van de cliënt en de bekendheid van zijn advocaat,dit krachtens de beginselen vastgelegd in art.1315 B.W. en 870 Ger.W..Het beroepsgeheim kan geen beletsel zijn voor het niet-overleggen van het volledig dossier‘(Gent 20 januari 2000,Juristenkrant 2001-25,9)
Ga naar Belgische wetgeving in JUSTEL-databanken van Belgisch Staatsblad. Klik voor WetBOEKEN achter ’Juridische aard’. Op afkondigingsdatum vindt u de overige akten. Inzake FEDERALE fiscale wetgeving zie http://www.fisconetplus.be/