Ik las deze week over de situatie van duizenden Belgische grensarbeiders die zonder pensioen of uitkering dreigen te vallen door een lacune in grensoverschrijdende wetgeving in zowel België als Nederland.
Concreet gaat het om Belgen die in Nederland werkten, maar die werkloos zijn geworden.
Als ze 65 jaar worden, vervalt hun werkloosheidsuitkering in België. Normaal moeten ze dan een pensioen uitgekeerd krijgen.
De pensioenen worden betaald door het land waar ze hebben gewerkt: Nederland dus. Maar daar hebben ze nog geen recht op.
Nederland heeft de pensioenleeftijd immers vastgelegd op 66 jaar in 2018 en 67 jaar in 2022.
In België wordt de wettelijke pensioenleeftijd pas in 2025 (ingangen vanaf 1 februari 2025) verhoogd tot 66 jaar en in 2030 (ingangen vanaf 1 februari 2030) tot 67 jaar.
In België worden betalingen van sociale uitkeringen (ziekte, werkloosheid, stelsel van werkloosheid met bedrijfstoeslag (SWT), …) echter stopgezet bij het bereiken van de wettelijke pensioenleeftijd. Wie een sociale uitkering ontvangt, moet het pensioen dus op de wettelijke leeftijd opnemen.
Gevolg: de grensarbeiders riskeren om gedurende ongeveer twee jaar in een jurdisch vacuüm terecht te komen, zonder pensioen of sociale uitkering.
Volgens de de Belgische en Nederlandse ombudsdiensten is dan ook het voorzorgsprincipe niet gerespecteerd en vormt het vacuüm een belangrijk belemmering voor het vrije verkeer van personen. De ombudsdiensten staan ook machteloos. 'We kunnen niets doen. Zolang de grensarbeiders geen beslissing krijgen dat hun uitkering is gestopt, kunnen ze niet reageren. Ze zitten in een impasse', klinkt het nog.
Een mogelijke oplossing, aldus de ombudsdiensten, zou er in bestaan de uitkering voor grensarbeiders toe te kennen tot ze de wettelijke pensioenleeftijd in het buitenland hebben bereikt. In juli werd een wetsvoorstel in die zin ingediend.