3.1 Schending van het gelijkheidsbeginsel
Standpunt van de verdediging
Argument: Concluant wordt wél vervolgd, terwijl zijn klanten — de feitelijke opdrachtgevers van het frauduleus concert — niet worden vervolgd, wat een schending zou inhouden van het gelijkheidsbeginsel (art. 10-11 Gw., art. 14 EVRM).
Hij beroept zich op een precedent (Raoul Stuyck) waarbij alle betrokkenen, inclusief klanten, werden vervolgd.
Het vervolgingsbeleid zou willekeurig zijn: geen enkele motivering van het Openbaar Ministerie waarom de anderen niet vervolgd werden.
Conclusie: Niet-ontvankelijkheid van de strafvordering wegens schending van het gelijkheidsbeginsel en de goede procesorde.
Antwoord van de rechter
De feitenrechter is gebonden door de saisine, d.w.z. de verwijzingsbeschikking van de raadkamer (art. 127 Sv.).
Rechter kan geen oordeel vellen over niet-vervolgde derden, zelfs al lijkt de vervolgingsbeslissing willekeurig.
Geen schending van het gelijkheidsbeginsel kan worden afgeleid uit het verschil in vervolging, zolang geen formele discriminatie in rechte is aangetoond.
Analyse
De rechter volgt hier de klassieke cassatierechtspraak: het opportuniteitsbeginsel (art. 28quinquies, §1 Sv.) verleent het Openbaar Ministerie de discretionaire bevoegdheid te beslissen wie wordt vervolgd.
Cass. 11 april 2000 (P.99.1604.N): “Het staat het openbaar ministerie vrij om te vervolgen of niet te vervolgen.”
Het gelijkheidsbeginsel wordt pas geschonden als *gelijke gevallen op systematische en rechtens niet te verantwoorden wijze ongelijk worden behandeld. Dat is hier niet aantoonbaar.
In Stuyck ging het wellicht om een andere kwalificatie, andere feitelijke context of een gezamenlijke vervolgingsstrategie, die hier niet identiek wordt bewezen.
Advies
Als dit argument hernomen wordt in hoger beroep of cassatie:
Onderbouw duidelijk dat de gelijke gevallen ook juridisch en feitelijk identiek zijn (bv.zelfde rol, gelijkaardig voordeel, gelijke omvang).
Probeer aan te tonen dat de vervolging arbitrair is of getuigt van misbruik van het vervolgingsmonopolie (Cass. 25 juni 2013, P.13.0522.N).
---
3.2 Lex specialis en verkeerde dagvaarding
Standpunt van de verdediging
Het misdrijf “ernstige fiscale fraude” (Wet 17 juni 2013) is een complexe samenstelling van meerdere inbreuken.
Het Openbaar Ministerie mag die niet los vervolgen, maar moet de dagvaarding richten op het onsplitsbare geheel.
Lex specialis derogat legi generali: Gemeenrechtelijke strafbepalingen (valse stukken art. 193-197 Sw.) mogen niet worden toegepast als het bijzonder fiscaal strafrecht dit reeds omvat.
Antwoord van de rechter
Lex specialis sluit lex generalis niet automatisch uit.
Het bestaan van fiscale valsheden sluit het bestaan van gemeenrechtelijke valsheden niet uit (Cass. 24 april 2018, P.17.0860.N).
Het OM mag een dagvaarding baseren op meerdere misdrijven, ook als die samen ernstige fiscale fraude vormen.
Geen sprake van een ongeldige dagvaarding.
Analyse
Het beroep op lex specialis is relevant, maar de toepassing is niet absoluut:
Enkel bij tegenstrijdigheid (inconsistentie) tussen de lex generalis en lex specialis geldt uitsluiting.
Cass. 11 juni 2013, P.12.1386.N bevestigt dat beide wetsbepalingen kunnen naast elkaar bestaan zolang ze verschillende rechtsbelangen beschermen.
Bovendien betreft het hier een cumulatie van strafbare feiten met één juridische kern, wat vervolgbaar blijft onder meerdere kwalificaties (art. 65 Sw.).
Advies
Als dit argument hernomen wordt, specificeer:
Waarom de toepassing van de gemeenrechtelijke artikelen (bv. art. 197 Sw.) leidt tot rechtsgevolgen (bv. strafverzwaring, andere verjaringstermijn) die door de lex specialis net bedoeld waren te vermijden.
Toon aan dat het Openbaar Ministerie via “knippen en plakken” van losse feiten de intentie van de wetgever miskent (cf. Parlementaire voorbereiding 2013: "de coherente fraudestructuur").
---
3.3 Verjaring
Standpunt van de verdediging
Laatste strafbare feit (gebruik valse stukken): 8 april 2013 → aanvang verjaring.
Nieuwe Wet 9 april 2024 (inwerking 28 april 2024) voorziet onmiddellijke toepassing, maar enkel als de strafvordering nog niet verjaard is.
Gezien 10 jaar verjaringstermijn (op basis van max. 5 jaar straf), en slechts beperkte schorsing (COVID), is de strafvordering verjaard vóór 28 april 2024.
Antwoord van de rechter
Artikel 21 V.T.Sv. bepaalt nieuwe verjaringstermijnen op basis van max. strafmaat.
Nieuwe wet is onmiddellijk van toepassing op alle strafvorderingen die nog niet verjaard waren op 28 april 2024.
Implicatie: als de strafvordering op die datum nog niet verjaard was, geldt nu een nieuwe verjaringstermijn (mogelijk langer).
De rechtbank lijkt aan te nemen dat er nog geldige strafvordering bestond op 28 april 2024.
Analyse
Cruciaal knelpunt: Was de strafvordering verjaard vóór 28 april 2024?
Indien ja: nieuwe wet niet van toepassing → vordering verjaard.
Indien nee: nieuwe wet verlengd de termijn → vordering mogelijk niet verjaard.
De verdediging moet zeer precies aantonen dat:
De laatste daad van vervolging (bv. onderzoeksmaatregel of dagvaarding) dateert van vóór 8 april 2023.
Enkel wettelijke schorsing (zoals COVID) mag in rekening worden gebracht, niet OM-initiatieven zonder gevolg.
Advies
Cijfermatig uitwerken in chronologische tabel:
Datum laatste feit: 8 april 2013
Datum dagvaarding: X
Schorsingen: COVID (hoe lang?)
Andere stuitings- of schorsingsgronden? (Cass. 6 mei 2014, P.13.1904.N)
Voeg bij voorkeur een tijdslijn toe aan het dossier met deze elementen.
Verwijs naar Cass. 20 december 2016 (P.16.0382.N) en Cass. 19 april 2016 (P.14.1555.N) waarin wordt bevestigd dat bij verjaring de rechters slechts die feiten mogen in rekening brengen die betrekking hebben op de persoonlijk vervolgde beklaagde.
---
Slotopmerking
De argumenten van de verdediging zijn juridisch onderbouwd maar botsen op structurele beperkingen:
1. Het opportuniteitsbeginsel maakt dat ongelijke vervolging zelden leidt tot niet-ontvankelijkheid.
2. Lex specialis vergt tegenstrijdigheid, niet enkel parallelle toepasselijkheid.
3. Verjaring moet mathematisch onderbouwd worden en tijdig bewezen vóór inwerkingtreding nieuwe wet.
Paul