Wel als ik me niet vergis waren er dacht ik enkele 10-tallen elementen in het onderzoek waar steeds enkele of meerdere personen voor in aanmerking kwamen.
Alleen was er slechts een persoon die voor AL deze elementen in aanmerking kwam.
Op dat ogenblik moet de jury (gezien assisen) in eer en geweten net zoals de rechters beslissen.
Wat ze gedaan hebben.
De rest is praat van en voor de boekjes.... die er niets van afweten.
Van de website van
http://www.elfri.be" onclick="window.open(this.href);return false; ( met welgemeende dank)
AFDELING III. - VERMOEDENS.
Art. 1349. Vermoedens zijn gevolgtrekkingen die de wet of de rechter afleidt uit een bekend feit om te besluiten tot een onbekend feit.
§ 1. VERMOEDENS DIE BIJ DE WET ZIJN INGESTELD.
Art. 1350. Een wettelijk vermoeden is het vermoeden dat door een bijzondere wetsbepaling met zekere handelingen of met zekere feiten verbonden is; zodanig zijn :
1° De handelingen die de wet nietig verklaart, omdat zij uit hun aard zelf vermoed worden te zijn verricht om wetsbepalingen te ontduiken;
2° De gevallen waarin de wet de eigendom of de bevrijding van schuld uit zekere bepaalde omstandigheden afleidt;
3° Het gezag dat de wet aan het rechterlijk gewijsde toekent;
4° De kracht die de wet aan de bekentenis of aan de eed van partijen toekent.
Art. 1351. (Opgeheven) <W 10-10-1967, art. 22>
Art. 1352. Het wettelijk vermoeden ontslaat degene in wiens voordeel het bestaat, van ieder bewijs.
Geen bewijs wordt tegen het wettelijk vermoeden toegelaten, wanneer de wet, op grond van dit vermoeden, bepaalde handelingen nietig verklaart of de rechtsvordering ontzegt, tenzij de wet het tegenbewijs heeft vrijgelaten, en onverminderd hetgeen omtrent de gerechtelijke eed en de gerechtelijke bekentenis zal worden bepaald.
§ II. VERMOEDENS DIE NIET BIJ DE WET ZIJN INGESTELD.
Art. 1353. Vermoedens die niet bij de wet zijn ingesteld, worden overgelaten aan het oordeel en aan het beleid van de rechter, die geen andere dan gewichtige, bepaalde en met elkaar overeenstemmende vermoedens zal aannemen, en zulks alleen in de gevallen waarin de wet het bewijs door getuigen toelaat, behalve wanneer tegen een handeling uit hoofde van arglist of bedrog wordt opgekomen.
Feitelijke vermoedens zijn gevolgtrekkingen die de rechter, onder de voorwaarden van art. 1349 en 1353 B.W. uit een bekend feit kan afleiden om te besluiten tot een onbekend feit.
Hoewel de rechter op onaantastbare wijze het bestaan vaststelt van de feiten waarop hij zich baseert en hoewel de gevolgtrekkingen, die hij daaruit als vermoeden afleidt, aan zijn oordeel en beleid worden overgelaten, mag hij het rechtsbegrip feitelijke vermoedens, dat aan het toezicht van het Hof is onderworpen, niet miskennen of denatureren. Hij mag onder meer uit de door hem vastgestelde feiten geen gevolgtrekkingen afleiden die, op grond van die feiten, voor geen enkele verantwoording vatbaar zijn.
Cass.20 december 2007, R.W. 2009-2010, 955