#2 , 07 mar 2019 21:48
Interessante vraag.
Na wat te rond te snuisteren naar rechtspraak omtrent het huishoudelijk reglement, kom ik tot de vaststelling dat onder het oude recht doorgaans geoordeeld wordt in volgende zin: het reglement is een louter besluit van een welbepaald orgaan van de vennootschap. Dit wil zeggen dat het logischerwijze nimmer tegen de statuten in kan gaan, op straffe van dode letter te blijven. Anderzijds wordt er ook op gewezen dat de organen die over de inhoud van het reglement beslissen, enkel rechtsgeldig kunnen besluiten in het raamwerk van aangelegenheden die tot hun bevoegdheidssfeer behoren.
Onder het oude recht zou ik het volgende willen besluiten: de raad van bestuur heeft (vermoed ik) een intern reglement uitgevaardigd (o.a.) met betrekking tot modaliteiten van het uittredingsrecht der aandeelhouders. Daar dit geen aan de AVA voorbehouden bevoegdheid is, speelt de residuaire bevoegdheid van de raad van bestuur. Aldus zou ik niet verwachten dat een rechter bezwaren zou hebben omtrent het gebrek aan een beslissing vanwege de AVA. De wettelijke regels inzake uittreding zijn overigens van louter aanvullend recht. Nochtans kan men zich afvragen of men wel kan afwijken van aanvullend recht in een reglement (een nevenovereenkomst), terwijl daarvoor in beginsel de statuten aangewend moeten worden. Een statutaire machtiging om een reglement te treffen met betrekking tot het uittrederecht, kan desgevallend baten, denk ik.
Bovendien komt deze bepaling mij voor als een loutere aanvulling op wat in de statuten dienaangaande is opgenomen. Er wordt immers gespecifieerd dat bij gebrek aan een 'tijdige' vereffening van het negatief saldo, een vordering in euro ontstaat.
Nu het nieuwe recht is nog voor een groot deel onontgonnen terrein. Wel vermeldt art. 2:59 WVV tegenwoordig uitdrukkelijk de mogelijkheid van de RvB om een reglement uit te vaardigen. Daarvoor is evenwel een statutaire machtiging vereist, zoals onder het oude recht ook al vereist moet geweest zijn. Gelet op het overgangsrecht kan dit echter niet onmiddellijk problemen geven.
Art 6:120 WVV bepaalt nu wel op dwingendrechtelijke wijze het recht van uittreding en de modaliteiten daartoe. Het stelt overigens expliciet dat bepaalde modaliteiten bij statuten vastgesteld moeten worden.