Hello,
Een vrij complexe zaak.
Ik heb eind 2001 met twee personen een samenwerkingsovereenkomst (A)afgesloten ivm een nieuwe technologie. Daarin was een royalty-vork voorzien. Er was geen tijdsbepaling voorzien qua beeindiging. Twee jaar werkten wij samen om de technologie te promoten, maar de uitvinder wou zijn technologie niet leveren op de gepaste momenten (internationale klanten), dus diverse wanprestaties. Ik regelde een eerste overeenkomst (B) ivm een nieuw op te richten bedrijf voor een bepaald deel van de technologie. Gelden werden ontvangen.
Dan maakten die twee "partners" andere - overlappende - overeenkomsten (C,D,E) met derden, en ontvingen daarvoor gelden, zonder mij daarin te kennen. Dus kwader trouw naar mij en naar die derden, want aan hen vertelden de twee partners dat de technologie volledig vrij was. Die nieuwe overeenkomsten (C,D,E) betroffen ook de domeinen die reeds in overeenkomst B waren omschreven.
Ik heb reeds gang van zaken op internet omschreven in een "Letter to whom it may concern" teneinde "misrepresentation" te vermijden. Dat is een feitelijk relaas, niets aangedikt of zo.
Publiekelijk maakte de uitvinder mij op internet uit voor allerlei zaken zoals oplichterij, vervalsen van foto's, het stelen van zijn patenten, etc. Alles ingebeeld, en gemakkelijk te ontzenuwen.
Onlangs hebben zij mij voor de rechtbank van eerste aanleg gedaagd om de overeenkomst A te laten vernietigen omdat er "een nakende verkoop" plaats zou hebben, en omdat ik een "schotschrift" op internet heb gezet.
Ik eis echter gewoon de uitvoering van de overeenkomsten A en B, en mijn deel van de komende verkoop. Dat gaat over heel veel geld.
De rechter ging niet in op hun eis tot vernietiging, en wees de zaak - na drie zittingen - naar de rechtbank ten gronde (uitgebreidde debatten)wegens de grote sommen en de complexiteit. Het is duidelijk dat nu er veel geld gaat binnenkomen dat zij de royaltie-vork erg vervelend vinden, en van mij af willen. Zij willen ook geen bemiddeling (door de rechter voorgesteld, en ik verklaarde mij akkoord).
Nu hebben de twee partners de overeenkomst eenzijdig opgezegd, op basis van : "Zoals U weet kan een overeenkomst die zonder tijdsbepaling is aangegaan, verbroken worden bij eenzijdige wilsuiting. Rechtsleer en rechtspraak achten dat een persoon zijn vrijheid niet ten eeuwigen dage aan banden kan leggen (Van Ommeslaghe, RCJB, 1975, P.619, N?72"
Meer dan waarschijnlijk is zulke uitspraak het gevolg van een zeer specifiek geval, en niet toepasselijk op mijn geval waar ik steeds ter goeder trouw was en wel mij prestaties heb geleverd, maar zij niet!.
Weet iemand wat er juist in "Van Ommeslaghe, RCJB, 1975, P.619, N?72" gezegd wordt? Kan iemand mij die tekst bezorgen?
Bedankt!
Dirk