#22 , 22 nov 2016 18:12
Hier mijn stelling in een juridisch document:
§ 2. DE TE VERGELIJKEN CATEGORIEËN VAN PERSONEN EN HUN ONGELIJKE BEHANDELING
06. Er kunnen twee hypothesen bekeken worden.
A. Eerste hypothese:
07. Primus en Secundus zijn twee broers. Zij kopen samen een huis met een tontinebeding en zijn mede-eigenaars. Zij bewonen samen het huis. Secundus trouwt en verlaat het huis. Moet Primus aan Secundus een gebruiksdervingsvergoeding betalen, in casu 625 euro per maand ?
De Belgische rechtspraak zegt dat Primus die vergoeding aan Secundus moet betalen (zie arrest nr. 97/2016 van het Grondwettelijk Hof). En dat zelfs indien Primus geen schuld heeft aan het vertrek van Secundus.
B. Tweede hypothese:
08. Een onroerend goed bestaat uit twee appartementen en gemeenschappelijke delen. Primus wordt eigenaar van het appartement op de eerste verdieping. Secundus wordt eigenaar van het appartement op de tweede verdieping. Secundus verlaat zijn appartement en laat het leeg staan. Primus heeft nu het exclusief genot van de gemeenschappelijke delen. Moet Primus aan Secundus een gebruiksdervingsvergoeding betalen omdat hij die gemeenschappelijke delen nu alleen gebruikt ? En dat zelfs in het geval Primus geen schuld heeft aan het vertrek van Secundus ?
Het antwoord is negatief, ten gevolge van artikel 577-3, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek.
§ 3. IN BEIDE HYPOTHESEN BEVINDEN DE PERSONEN ZICH IN " ' RELEVANTLY ' SIMILAR SITUATIONS"
09. De gevallen in beide hypothesen zijn “relevantly similar situations”.
De mede-eigenaar in de eerste hypothese ("de betalende mede-eigenaar") en de mede-eigenaar in de tweede hypothese ("de ontsnappende mede-eigenaar") bevinden zich in dezelfde situatie. Zij zijn mede-eigenaar van een volledig gebouw of van een gedeelte van een volledig gebouw. Zij hebben het exclusief gebruik van een gemeenschappelijke zaak.
Sommigen beweren echter dat de situaties wel degelijk verschillend zijn.
10. De (juridische raadgever van) verzoeker legde dit probleem voor aan een notaris die over mede-eigendom doceert (aan de KULeuven) en publiceert. De notaris stelde dat de betalende mede-eigenaar en de ontsnappende mede-eigenaar zich niet in dezelfde situatie bevinden. De betalende mede-eigenaar bevindt zich, aldus de notaris, in een geval van GEWONE MEDE-EIGENDOM. De ontsnappende mede-eigenaar bevindt zich echter in een geval van GEDWONGEN MEDE-EIGENDOM. Volgens de notaris zijn beide situaties niet te vergelijken. Iets "gewoon" is dus iets anders dan iets dat "gedwongen" is. Een gewone arbeider is iets anders dan een gedwongen arbeider (dwangarbeider). Wie "gedwongen" is, is dus beklagenswaardig als het ware.
De vraag werd ook voorgelegd op het "Juridisch forum". Daar schreef een respondent letterlijk:
"NOGMAALS: in GEDWONGEN MEDE-EIGENDOM bestaat er niet zoiets als vergoeding omdat u vrijwillig beslist om van de gemene delen geen gebruik te maken!!!".
11. De Belgische wetgever heeft, door appartementsmede-eigendom GEDWONGEN MEDE-EIGENDOM te noemen, daaraan een willekeurige, theoretische, valse en welhaast bedrieglijke naam gegeven. Een appartementseigenaar kan slechts dan beschouwd worden als een echte GEDWONGEN MEDE-EIGENAAR van de gemeenschappelijke delen, wanneer men hem bijvoorbeeld onder bedreiging met een revolver zou gedwongen hebben om het appartement te kopen. Zodra hij het appartement vrijwillig koopt of verwerft, is de naam "GEDWONGEN MEDE-EIGENDOM" niet gepast want strijdig met de werkelijkheid. Een dergelijk kunstmatig gebruik van woorden kan niet tot gevolg hebben dat twee situaties niet te vergelijken zijn. Het kan een discriminatie niet rechtvaardigen.
12. De notaris zei eveneens dat in geval van gewone mede-eigendom het gedeelte in onverdeeldheid groter is (allesomvattend) dan bij "gedwongen mede-eigendom" of appartementsmede-eigendom (slechts een klein gedeelte omvattend). Bij gewone mede-eigendom is de mede-eigendom hoofdzaak, bij appartementsmede-eigendom is de mede-eigendom bijzaak.
Deze redenering moet verworpen worden onder verwijzing naar Chassagnou en anderen t. Frankrijk [GC], nrs. 25088/94, 28331/95 en 28443/95, § 95, 29 april 1999. In Chassagnou werd een discriminatie vastgesteld tussen eigenaars van grote percelen en eigenaars van kleine percelen, door alleen de eigenaars van grote percelen het recht te geven hun perceel een bestemming te geven in overeenstemming met hun gewetenskeuze.
De eigenaars van grote percelen zijn dus vergelijkbaar met de eigenaars van kleine percelen. De mede-eigenaars met een allesomvattend, groot mede-eigendomsrecht zijn dus vergelijkbaar met de mede-eigenaars met een beperkt, klein mede-eigendomsrecht. Mede-eigenaars in gewone mede-eigendom zijn dus vergelijkbaar met mede-eigenaars in appartementsmede-eigendom.
§ 4. HET NIET-OBJECTIEF EN NIET-REDELIJK VERANTWOORD ZIJN VAN DE ONGELIJKE BEHANDELING
13. Artikel 14 van het Verdrag bepaalt:
"Het genot van de rechten en vrijheden die in dit Verdrag zijn vermeld, moet worden verzekerd zonder enig onderscheid op welke grond ook, zoals geslacht, ras, kleur, taal, godsdienst, politieke of andere mening, nationale of maatschappelijke afkomst, het behoren tot een nationale minderheid, vermogen, geboorte of andere status."
14. Een "difference in treatment is discriminatory if it has no objective and reasonable justification; in other words, if it does not pursue a legitimate aim or if there is not a reasonable relationship of proportionality between the means employed and the aim sought to be realised" (vaste rechtspraak van het Hof).
15. De hier bedoelde "difference in treatment" is nooit door enige Belgische Overheid verantwoord. Niet door de "travaux préparatoires" van enige wet, niet door het Hof van Cassatie, niet door het Grondwettelijk Hof. Alleen reeds hieruit blijkt dat de "difference in treatment" niet te verantwoorden is.
16. Het Hof heeft gesteld: "The Court has repeatedly held that, just like differences based on sex, differences based on sexual orientation require “particularly convincing and weighty reasons” by way of justification (see, for example, Smith and Grady v. the United Kingdom, nos. 33985/96 and 33986/96, § 90, ECHR 1999 VI; Karner v. Austria, no. 40016/98, §§ 37 and 42, ECHR 2003 IX; and Vallianatos and Others, cited above, § 77). Where a difference in treatment is based on sex or sexual orientation the State’s margin of appreciation is narrow (see Karner, cited above, § 41, and Kozak v. Poland, no. 13102/02, § 92, 2 March 2010). Differences based solely on considerations of sexual orientation are unacceptable under the Convention (see Salgueiro da Silva Mouta v. Portugal, no. 33290/96, § 36, ECHR 1999 IX; E.B., cited above, §§ 93 and 96; X and Others, cited above, § 99; and Vallianatos and Others, cited above, § 77)" (Aldeguer Tomás t. Spanje, nr. 35214/09, § 81, 14 juni 2016).
De verschillende behandeling van de betalende mede-eigenaar en de ontsnappende mede-eigenaar is niet verantwoord. Hun verschillende behandeling is gesteund op hun woningkeuze. Op de wijze waarop zij hun huisvesting regelen. Op hun huisvestingswijze. Mensen wonen hetzij in een volledig huis (volledig gebouw), hetzij in een appartement of op een kamer (gedeelte van een gebouw). Die keuze hebben de mensen, of economische redenen dwingen hen tot een bepaalde optie. Dat statuut van "huisbewoner" of "appartementsbewoner" (of "kamerbewoner") is zo intiem verbonden met het privéleven van de mensen, drukt zo op hun levensomstandigheden, betreft hun "droit à un 'domicile'" gewaarborgd door Artikel 8 van het Verdrag, dat "differences based on" huisvestingswijze op ernstige overwegingen gegrond moeten zijn.
De "huisvestingswijze" heeft onrechtstreeks betrekking op het "vermogen" in de zin van Artikel 14 van het Verdrag of is ten minste een "andere status" in de zin van hetzelfde Artikel.
Verzoeker is van mening dat "differences based on" huisvestingswijze" require “particularly convincing and weighty reasons” by way of justification", naar analogie met de hiervoor geciteerde rechtspraak van het Hof.
17. Het Hof heeft beslist: "90. Enfin, en ce qui concerne la charge de la preuve sur le terrain de l’article 14 de la Convention, la Cour considère que, lorsqu’un requérant a établi l’existence d’un traitement comparable de situations sensiblement différentes, il incombe au Gouvernement de démontrer que cette approche était justifiée (voir, mutatis mutandis, D.H. et autres, précité, § 177)" (Taddeucci en McCall t. Italië, nr. 51362/09, 30 juni 2016, § 90).
Hetzelfde moet dus gelden in geval van ongelijke behandeling van analoge gevallen, zoals ten deze.
18. Er kan dus aanleiding zijn om de zaak mede te delen aan de Belgische Regering.
De Belgische Regering moet worden uitgenodigd om de ongelijke behandeling te rechtvaardigen.