Het gaat over een appartementsgebouw met 5 verdiepingen/appartementen en 1 winkel op het gelijkvloers. De appartementen en de winkel zijn gescheiden van elkaar en hebben elk een eigen inkom. De eigenaar van de winkel draagt overeenkomstig de statuten niet bij in de algemene kosten van het woongedeelte, nl. de inrichtings- en onderhoudskosten van de hall, de trapzaal en de lift.
Deze regeling over de algemene kosten kwam tot stand toen in 1996 (door de toenmalige eigenaars) de basisakte gewijzigd werd en er nieuwe statuten aangenomen werden. Hiertoe werd de toegangsweg vanuit de winkel naar de kelderverdieping dichtgemaakt zodat er een complete scheiding tussen woon- en winkelgedeelte tot stand kwam. De kelders waren vanaf dan enkel nog toegankelijk vanuit het woongedeelte met de lift of met de trap. Dit staat beschreven in de basisakte. Tegelijk staat in het reglement van mede-eigendom letterlijk dat de hall, de trapzaal en de lift uitsluitend mogen gebruikt worden door de bewoners van de 5 appartementen, die vanaf dan uitsluitend bijdragen in de kosten hiervan.
Het probleem is evenwel dat in de kelderverdieping, naast een gemeenschappelijk lokaal met de tellers van de nutsvoorzieningen, iedere mede-eigenaar een privatieve kelder heeft, ook de eigenaar van de winkel op het gelijkvloers. Doordat de toegang tot de kelder vanuit het winkelgedeelte afgesloten werd is deze kelder enkel bereikbaar via de algemene inkom en hall van het woongedeelte.
Deze (zeer ruime) privatieve kelder van de winkel is steeds verhuurd geweest aan één van de bewoners. De eigenaar van de winkel maakte tot voor kort dus nooit gebruik van de gemeenschappelijke delen die voorbehouden zijn aan de appartementbewoners. Thans wenst de eigenaar van de winkel de kelder zelf in gebruik te nemen als magazijn en wil hij zelfs de fysieke afscheiding tussen winkel en kelder terug open maken. Iets wat in strijd is met de basisakte en juist de voorwaarde vormde om niet te hoeven bijdragen in de algemene kosten van het woongedeelte.
Kortom,de wijzigende basisakte lijkt er geen rekening mee gehouden te hebben dat er na de beoogde scheiding nog een enclave van de winkel achterblijft in het woongedeelte in de vorm van een privatieve kelder. Deze kelder is naar de letter van de statuten niet eens bereikbaar voor de eigenaar van de winkel want het woongedeelte is a.h.w. “verboden terrein”. Eens in gebruik genomen door deze eigenaar komt het principe van de “boedelscheiding” ook op de helling te staan. Zeker het intens gebruik van deze kelder als magazijn heeft onvermijdelijk zijn weerslag op de algemene kosten (o.m. lift en poetsbeurten). Het wordt als in strijd met de geest van de statuten ervaren dat in dergelijke omstandigheden uitsluitend de appartement bewoners deze kosten moeten dragen.
Graag suggesties om op een wettelijke en juridisch correcte manier uit deze impasse geraken. Alvast heel erg bedankt voor de reacties!