Ik zie persoonlijk een hele reeks parlementaire vragen opduiken zodra er een nieuwe regering is.
Volledig akkoord en dat is ook de eerste stap die belanghebbende zetten via hun parlementair als men vaststelt dat een nieuwe wet niet het beoogde effect voor een wel bepaalde groep heeft.
Eén lasthebber per kavel net zoals men één beslissingsbevoegde mede-eigenaar per kavel wenst akkoord, maar wel met de nadruk op "per kavel".
Akkoord met de stelling dat dit een wens was van bepaalde (grote) investeerders. Maar zoals het hiervoor geciteerde artikel 277 VWB duidelijk stelt, kan het stemaandeel beperkt worden, zolang er geen sprake is van discriminatie.
Art. 577-8 § 4 (….)
16° de lijst (…) bij te werken van wie gerechtigd is deel te nemen aan de beraadslagingen van de algemene vergadering, en (…)
Deze bepaling van het BW is duidelijk: de syndicus houd de lijst bij van de personen die gerechtigd zijn om deel te nemen aan de AV.
Om een goede software te maken dient men de relaties tussen bepaalde begrippen eenduidig te bepalen. De meeste nieuwe wetten starten sinds enkele jaren met een lijst van definities. Het is effectief een manco van de wet van 1994/2010 om deze lijst niet te hebben toegevoegd.
Als men de artikels 577-3 tot 577-14 leest als informaticus, ziet men dat de volgende regels bestaan:
1. Elk bebouwd onroerend goed, in gedwongen mede-eigendom, is ingedeeld in (Art. 577-3):
- Minstens twee privatieve kavels, elk in exclusieve eigendom van een eigenaar
- Accessoir een gemeenschappelijk deel, in gedwongen mede-eigendom van voorgaande eigenaars, elk pro rata.
2. Elke VME staat in voor het beheer en behoud van gemeenschappelijke delen in gedwongen mede-eigendom, met uitsluiting van de privatieve delen (Art. 577-5 § 3)
3. Elk privatief kavel heeft één eigenaar of in het geval van onverdeeldheid één enkele lasthebber (Art. 577-6 § 1), hierna “lid van de AV” (“de persoon gerechtigd om deel te nemen aan de AV”) genoemd (definitie niet expliciet hernomen in de wet).
4. Elk “lid van de AV” vertegenwoordigt de eigenaar van één of meerdere kavels (Art. 577-6 § 6, 577-8 § 4 16°, …), en heeft een aantal stemmen in verhouding met de aandelen van de betrokken privatieve kavels.
Persoonlijk volgde ik initieel (2001) ook tot de groep die uitging van de kavelgeoriënteerde hypothese. Maar geleidelijk heb ik ingezien dat de wet eerder georiënteerd was naar het begrip ”lid van de AV”. Het is vooral op basis van de parlementaire documenten van de Senaatscommissie in context met de nieuwe wet van 2010 dat ik geleidelijk overtuigd werd.
Van waar komt die spraakverwarring?
Voor 1994 sprak men van het medebeheer van het gebouw, zonder dat die opgenomen was in de wet. Toen bestond enkel het huidige Art. 577-2 BW.
De wet van 1994 werd gelezen vanuit deze notariële traditie. Temeer dat de vastgoedsector zich heeft gestructureerd op basis van o.a. een KB van 1993. Dit KB werd nooit aangepast aan de wet van 1994.
Het KB van 1993 (oprichting BIV) gaat uit van een “
syndicus van het gebouw“ (concept pre-1994) en niet van een “
syndicus van de VME” (concept post-1994).
Deze tegenstrijdigheid werd onder de mat geveegd door het gebruik, binnen de vastgoedsector, van het begrip “de mede-eigendom” (= de stenen) in plaats van het begrip “de VME” (= de eigenaars). Het is daarop dat een slinkende groep van professionele syndici zich baseren om "noodzakelijke" beslissingen zelf te nemen, in plaats van de AV te laten beslissen.
De werkzaamheden rond de opstelling van het KB “boekhouding”, die momenteel aan de gang zijn, hebben aan het licht gebracht dat de visie van de vastgoedsector nog steeds deze is van “syndicus van het gebouw”, met alle aberraties vandien.
De tekst van dit KB, eens gepubliceerd, zal impliciet duidelijk maken hoe de wet van 2010 dient gelezen te worden: kavelgebonden of persoonsgebonden. Uit de eerste draft van het KB, die ik kon inzien, blijkt dat de Commissie voor de Boekhoudingsnormen (CBN-CNC) voorstelt om een rekening te houden per eigenaar en niet per kavel.