#2 , 02 sep 2010 10:42
De verhuurder kan de huur vroegtijdig beindigen om persoonlijk of door bloedverwanten te laten betrekken.
Er gelden drie voorwaarden:
de wet bevat een limitatieve opsomming van de personen, die als nieuwe bewoner in aanmerking komen. De verhuurder mag opzegging geven “indien hij voornemens is het goed persoonlijk en werkelijk te betrekken of het op dezelfde wijze te laten betrekken door zijn afstammelingen, zijn aangenomen kinderen, zijn bloedverwanten in opgaande lijn, zijn echtgenoot, door diens afstammelingen, bloedverwanten in opgaande lijn en aangenomen kinderen, door zijn bloedverwanten in de zijlijn en de bloedverwanten in de zijlijn van zijn echtgenoot tot in de derde graad” (art. 3, §2, lid 1);
de opzegging moet de identiteit vermelden van de persoon die het goed zal betrekken en diens band van verwantschap met de verhuurder (art. 3, §2, lid 2). Met de wetswijziging van 1997 werd daaraan toegevoegd, dat de verhuurder, op vraag van de huurder, de band van verwantschap moet bewijzen binnen twee maanden te rekenen vanaf het verzoek, anders kan de huurder de nietigverklaring van de opzegging vorderen, maar hij moet dit doen uiterlijk twee maand vóór het verstrijken van de opzeggingstermijn;
indien de opzegging wordt gegeven ten voordele van bloedverwanten in de derde graad, kan sinds de wetswijziging van 1997 de opzegging niet verstrijken vóór het einde van de eerste driejarige periode vanaf de inwerkingtreding van de huurovereenkomst (art. 3, §2, lid 1 in fine);
de nieuwe bewoner moet het goed binnen het jaar na het verstrijken van de opzegging betrekken, of, in geval van verlenging, na de teruggave van het goed door de huurder, en er gedurende ten minste twee jaar werkelijk en doorlopend blijven wonen (art. 3, §2, lid 3).
De sanctie voor de verhuurder, indien hij deze voorwaarden niet naleeft, is de betaling van een schadevergoeding ten belope van 18 maanden huur, tenzij hij het bewijs kan leveren van buitengewone omstandigheden.
Wat die “buitengewone omstandigheden” precies inhouden, wordt niet in de wet bepaald. In aanmerking komen zeker gevallen van toeval en overmacht, die het de verhuurder of zijn familie onmogelijk maken het goed daadwerkelijk te betrekken (b.v. overlijden), of die tot tenietgaan van het goed leiden (b.v. brand). Het gaat om een feitenkwestie, waarover de rechter soeverein oordeelt.
(De Wit, R., Inleiding tot het contractenrecht, VUB, 2009-2010, xxxp.)