#4 , 01 sep 2016 19:44
28 DECEMBER 1950. - Algemeen reglement op de gerechtskosten in strafzaken.
Art. 101. <W 2006-12-27/32, art. 299, 011; Inwerkingtreding : 07-01-2007> § 1. Zonder dat de ontvanger van de domeinen en/of penale boeten voorafgaandelijk het in kracht van gewijsde getreden vonnis of arrest moet betekenen, kan hij, bij een ter post aangetekende brief, uitvoerend beslag onder derden leggen op de aan een veroordeelde verschuldigde of toebehorende sommen en zaken, tot beloop van het bedrag, geheel of gedeeltelijk, dat door deze laatste verschuldigd is uit hoofde van geldboeten, kosten, bijdragen, verbeurdverklaarde geldsommen en kosten van vervolging of tenuitvoerlegging. Het beslag wordt eveneens bij een ter post aangetekende brief aan de veroordeelde aangezegd.
Dit beslag heeft uitwerking vanaf de overhandiging van het stuk aan de geadresseerde.
De veroordeelde kan tegen het beslag bij ter post aangetekende brief verzet aantekenen bij de bevoegde ontvanger binnen de 15 dagen te rekenen vanaf de afgifte ter post van de aanzegging van het beslag. De veroordeelde moet binnen dezelfde termijn bij ter post aangetekende brief de derde-beslagene inlichten.
§ 2. Het in § 1 bedoelde beslag geeft aanleiding tot het opmaken van het bericht van beslag ingevoerd bij artikel 1390 van het Gerechtelijk Wetboek. Dit bericht wordt evenwel aangelegd door de met de invordering belaste ontvanger die het aan de griffier van de rechtbank van eerste aanleg zendt binnen 24 uren na het neerleggen ter post van het bij aangetekende brief gedane beslag.
§ 3. Onder voorbehoud van het bepaalde in § 1, zijn op dit beslag de bepalingen toepasselijk van de artikelen 1539, 1540, 1542, eerste en tweede lid, en 1543 van het Gerechtelijk Wetboek, met dien verstande dat de afgifte van het bedrag van het beslag geschiedt in handen van de bevoegde ontvanger.
§ 4. Het uitvoerend beslag onder derden moet geschieden door middel van een deurwaardersexploot op de wijze bepaald bij de artikelen 1539 tot 1544 van het Gerechtelijk Wetboek, wanneer blijkt :
1) dat de veroordeelde zich verzet tegen het in § 1 bedoelde beslag;
2) dat de derde-beslagene zijn schuld tegenover de veroordeelde betwist;
3) dat de sommen en zaken het voorwerp zijn van een verzet of beslag onder derden dat vóór het in § 1, bedoelde beslag werd gedaan door andere schuldeisers;
4) dat de zaken te gelde moeten worden gemaakt.
In deze gevallen blijft het door de ontvanger overeenkomstig § 1, gelegd beslag zijn bewarend effect behouden wanneer een uitvoerend beslag onder derden bij deurwaardersexploot wordt gelegd als bepaald bij artikel 1539 van het Gerechtelijk Wetboek, binnen een maand na de afgifte ter post van het verzet van de veroordeelde overeenkomstig § 1, derde lid, of van de verklaring als bepaald bij artikel 1452 van het Gerechtelijk Wetboek.