Als er in het PV staat dat er dronkenschap werd vastgesteld, dan moet de rechter dit als de waarheid beschouwen, tenzij er bewijs is van het tegendeel.
De rechter beslist of er sprake is van dronkenschap. De verbalisanten beschrijven de uiterlijke tekens die zij waarnemen (waggelende gang, braaksporen, spreekt wartaal enz ...). Het is aan de rechter om, op basis van deze vaststellingen, te beslissen of er sprake is van dronkenschap.
De verbalisanten moeten de feiten vaststellen.
De rechter kwalificeert de feiten. Beslist of die feiten al dan niet bewijzen dat de betrokkene zich in staat van dronkenschap bevindt.