Rb. Brussel (16e k.) 28 juni 2013, RGAR 2014, afl. 4, nr. 15069
De verplichting om voorrang te verlenen voorzien in artikel 12.3.1 Wegcode is algemeen en niet afhankelijk van het rijgedrag van de voorranghebbende bestuurder, tenzij het opdagen van deze laatste onvoorzienbaar is.
Het opdagen van de voorranghebbende bestuurder, die zijn rechter richtingaanwijzer in werking had gesteld maar die zijn weg rechtdoor vervolgt, kan niet worden beschouwd als onvoorzienbaar.
Antwerpen 6 februari 1996, A.J.T. 1995-96, 583, noot GLORIEUX, F.; Wegverkeer 1996, 34.
De voorranghebbende bestuurder die de rijbaan volgt met zijn rechterrichtingaanwijzer in werking zonder dat daarvoor een reden bestaat, overtreedt de algemene voorzichtigheidsnorm. De voorrangsplichtige bestuurder die ondanks het naderen van de voorranghebbende bestuurder de rijbaan oprijdt begaat geen fout indien uit de omstandigheden kan afgeleid worden dat hij erop kon vertrouwen dat de andere bestuurder aan het eerstvolgende kruispunt rechts zou afslaan. Deze omstandigheden zijn o.a. de matige snelheid van de voorranghebbende bestuurder waardoor men kan verwachten dat deze zal afdraaien, en de aanwezigheid van één enkel kruispunt waar men rechts kan afslaan zodat er geen andere mogelijkheden zijn om rechts af te slaan.
Rb. Antwerpen (6e k. B) nr. 10/7522/A, 19 december 2011, VAV 2012, afl. 5, 335
Het foutief laten aanstaan van de richtingaanwijzer leidt tot aansprakelijkheid ongeacht eventuele begeleidende omstandigheden zoals het vertragen of het inzetten van een draaibeweging
ter hoogte van het kruispunt.
Voor een normaal oplettend voorrangsplichtige bestuurder houdt dit echter geen aanleiding in om de hoofdbaan op te rijden voorleer hij effectief kan waarnemen dat het voertuig op de hoofdbaan rechtsaf zal draaien.
De eerste rechter heeft dus terecht de aansprakelijkheid voor het ongeval bij gelijke heften verdeeld tussen L.R. en N.B.
Rb. Antwerpen 24 februari 2009, T.Pol. 2009, afl. 3, 109, noot -
Het louter inwerking stellen van de rechter richtingaanwijzer laat een voorrangsplichtige bestuurder niet toe daaruit automatisch af te leiden dat dat voertuig ook daadwerkelijk naar rechts zal afslaan, terwijl het vertragen niet automatisch kan gelijkgesteld worden met traag rijden om in te slaan, maar voor meer dan één interpretatie vatbaar is. Uit artikel 12.5 van het Wegverkeersreglement vloeit voort dat de voorrangsplichtige in die omstandigheden pas mag verder rijden indien het voertuig waarvan de richtingaanwijzer inwerking werd gesteld ook effectief naar rechts begon af te slaan.
Rb. Luik (4e k.) 6 september 2011, JLMB 2012 (samenvatting), afl. 15, 722 en
http://jlmbi.larcier.be/" onclick="window.open(this.href);return false; (17 augustus 2012)
Door het enige feit dat het rechterknipperlicht van het voorranghebbende voertuig werkt is de voorrangverlener niet gewettigd de weg op te rijden.
De werking van het knipperlicht kan immers verschillende betekenissen hebben. Door de bedoelingen van de voorranghebbende te interpreteren uitsluitend op basis van de knipperlichten en hem de doorgang te weigeren, schiet de voorrangverlener tekort in zijn voorzichtigheidsplicht en is hij aansprakelijk.
De voorranghebbende begaat geen enkele fout door zijn knipperlicht 50 meter voor de straat die hij de bedoeling heeft in te slaan in werking te stellen, zelfs indien deze straat wordt voorafgegaan door een ander kruispunt.
Dit lijkt mij de overheersende rechtspraak te zijn: Het enkele feit dat de rechter richtingaanwijzer in werking is volstaat niet om te denken dat die bestuurder aan uw kruispunt rechts zal afslaan en geeft u niet het recht de rijbaan op te rijden. Als u kan bewijzen dat deze bestuurder op foutieve wijze zijn rechter richtingaanwijzer had opstaan, beging ook die een fout en is er verdeling van aansprakelijkheid. Als u kan bewijzen dat die bestuurder niet alleen zijn rechter richtingaanwijzer had opstaan, maar ook nog op een andere manier, bijvoorbeeld door aanzienlijk te vertragen, zich naar links te begeven ... de indruk gewekt heeft dat hij ging rechts afslaan bent u in uw normale verwachtingen bedrogen, gaat u vrijuit en is de bestuurder die zijn rechter richtingaanwijzer in werking stelde volledig aansprakelijk.
Er is ook afwijkende rechtspraak in het voordeel van de voorrangplichtige bestuurder:
Pol. Brussel (7e k.) nr. 09A966, 14 oktober 2010, VAV 2011, afl. 1, 59
Indien krachtens artikel 19.2 van de Wegcode de bestuurder van een motorfiets die naar rechts afslaat zijn voornemen tijdig genoeg kenbaar moet maken door middel van de richtingaanwijzers, mag hij niet de andere weggebruikers tot verkeerde conclusies brengen wat zijn intenties betreft door te doen geloven dat hij de straat gaat inslaan waaruit een andere bestuurder komt waarvoor het niet te voorzien is dat de bestuurder van de motorfiets de intentie heeft om maar af te slaan aan de volgende straat.
en dan is er Cassatie 25 januari 1971, Pas. 1971, I, 482; Arr. Cass. 1971, 503; R.G.A.R. 1972, nr. 8931
Overwegende dat, rechtdoende op de burgerlijke rechtsvorderingen van eiser tegen de verweerders en van de tweede verweerder tegen eiser, het vonnis beslist dat de eerste verweerder de bepalingen van artikel 16-2 van voornoemd reglement niet heeft overtreden en derhalve niet aansprakelijk is voor de schade van de aanrijding, op grond dat eiser alleen aansprakelijk is, daar hij, al had hij de voorrang, op schuldige wijze verweerder in dwaling had gebracht omtrent zijn voornemen, zodat hij een onvoorzienbare hindernis voor laatstgenoemde had opgeleverd;
Dat het vonnis de genoemde verkeersfout, een onvoorzienbare hindernis te hebben opgeleverd, hieruit afleidt dat eiser bij het naderen van het kruispunt zijn rechter richtingslicht had laten werken, ofschoon hij niet meer voornemens was naar rechts uit te wijken, daar dit maneuver reeds was verricht, wat noodzakelijkerwijs verweerder moest doen geloven dat eerstgenoemde toch de openbare weg ging inslaan, die hij zelf moest verlaten; dat het vonnis nader bepaalt dat aldus, zelfs indien eiser het voornemen had gehad te stoppen rechts voorbij het kruispunt, wat trouwens geenszins zijn voornemen was, hij op de manier waarop hij zijn richtingslicht heeft laten werken, op schuldige wijze verweerder in dwaling heeft gebracht;
Overwegende dat het vonnis aldus enerzijds wettelijk heeft beslist dat de eerste verweerder geen verkeersfout had begaan door aan eiser geen voorrang te verlenen en anderzijds artikel 25-2-b van het wegverkeersreglement niet heeft overtreden;