#2 , 05 feb 2019 16:59
Geachte,
Ik heb in het verleden ongeveer dezelfde casus onderzocht en we kwamen toen tot de volgende conclusie:
Het klopt inderdaad dat desnoods een vorige voordeliger refertewedde mag gehanteerd worden bij de berekening van de rustpensioenen ten laste van de openbare sector.
Inderdaad artikel 2 van de wet van 20 maart 1958 - betreffende de cumulatie van pensioenen en wedden, en de regeling inzake rustpensioenen voor verschillende ambten( Gewijzigd bij : de wetten van 29 juni 1972 (Staatsbl. 26 augustus), 28 december 1973 (Staatsbl. 29 december), 4 juni 1976 (Staatsbl. 17 juli), 5 april 1994 (Staatsbl. 7 mei), 3 februari 2003 (Staatsbl. 13 maart - eerste uitgave) en 25 april 2007 (Staatsbl. 11 mei), bepaalt inderdaad dat indien de diensten gepresteerd in het ambt waarin betrokkene zijn loopbaan niet beëindigt op zichzelf rechten op een afzonderlijk rustpensioen hadden kunnen doen ontstaan, en indien de gemiddelde wedde die als grondslag zou hebben gediend voor de berekening van dit afzonderlijk rustpensioen hoger is dan de gemiddelde wedde die verbonden is aan de laatste vijf jaar van de loopbaan, kan het enig rustpensioen worden vastgesteld op basis van die hogere gemiddelde wedde, maar in dat geval wordt de duur van de diensten die werden gepresteerd in het ambt waarin betrokkene zijn loopbaan beëindigt, verminderd in evenredigheid met de verhouding tussen enerzijds de gemiddelde wedde verbonden aan de laatste vijf jaar van de loopbaan of aan de volledige duur van de loopbaan in het laatste ambt als die minder dan vijf jaar bedraagt, en anderzijds voormelde hogere gemiddelde wedde.
Die berekeningswijze wordt enkel toegepast als ze voor betrokkene gunstiger is.
Ter verduidelijking: we moeten hier duidelijk te maken hebben met verschillende ambten!
Aan deze voorwaarde is bijvoorbeeld niet voldaan indien een verpleegkundige gedurende de laatste vijf jaren van de loopbaan geen in aanmerking komende weddesupplementen meer heeft ontvangen, tenzij het personeelslid bv. van de graad van gegradueerd verpleegkundige zou overgeplaatst zijn naar de graad van bv. gebrevetteerd verpleegkundige.
De wetgever heeft voor de toepassing van deze "gunstiger" berekening geen onderscheid gemaakt in verband met de redenen die geleid hebben tot de toekenning van een lager ambt met een lagere wedde. Of de terugzetting in het lager ambt nu gebeurde op vrijwillige basis, wegens ongunstige evaluatie of wegens een tuchtprocedure maakt dus geen enkel verschil uit. Telkens moet er dus voor dergelijke dossiers een tweede berekening gemaakt worden om te controleren of het gebruik van een "alternatieve refertewedde" met inkorting van de aanneembare duur soms niet voordeliger is.
Toch wil ik er u nog op wijzen dat het pensioenbedrag wel degelijk een negatieve invloed - zij het soms toch wel sterk afgezwakt - ondergaat bij een dergelijke berekeningswijze, nl. de aanneembare duur wordt namelijk ingekort in verhouding van de referte-weddes.
Deze berekeningswijze is tot op heden toch wel vrij uitzonderlijk (op jaarbasis 4 à 5 gevallen op ongeveer 3000 pensioendossiers (zowel rust- als
overleving) voor de lokale besturen).
Vraag eens bij uw personeelsdienst na of deze regeling én momenteel nog geldt én of deze op uw situatie kan toegepast worden.
Deze inlichtingen zijn louter informatief en onder alle voorbehoud. Er kunnen geen rechten aan verbonden worden.
Groetjes,
Thieu Rutten
pensioendeskundige.