Pagina 1 van 1

voorwaarden gezinshoofd in de werkloosheid - 2 ouders

Geplaatst: 09 jan 2010 15:12
door jefke007
Ik ken iemand die in vermindering van arbeidsprestaties tot de helft ( halftijdstijdskrediet ) plus 50 jaar is.
De grens voor de sociale inhoudingen ( 3,5% werkgever en 3% rva ) zijn verschillend naargelang die persoon al en dan als gezinshoofd kan beschouwd worden.

Normaal zouden daarvoor dezelfde criteria gelden als voor werklozen.
Die persoon woont samen met zijn vader die een gezinspensioen als werknemer ontvangt van ongeveer 1300 euro en met zijn moeder die geen pensioen ontvangt. Bij ouders zijn 80 jaar. Het gezin bestaat dus uit 3 personen.
Nu krijgt de moeder plots een erkenning van de FOD-sociale zekerheid- personen met een handicap : vermindering zelfredzaamheid 18 punten.

Kan die persoon met zijn vermindering van arbeidsprestaties tot de helft als gezinshoofd worden beschouwd ( in de werkloosheid of daaruit afgeleid voor het halftijdstijdkrediet ), en zo een 40 tal euro minder sociale inhoudingen per maand hebben ?.
Indien de vader de vermindering voor zelfredzaamheid zou hebben dan zal de zoon waarschijnlijk wel gezinshoofd in de werkloosheid zijn.
Maar nu heeft de moeder die vermindering zelfwerkzaamheid toegekend gekregen.

Mogelijk kijken ze naar het inkomen PER ouder en niet per ouderkoppel ?

Op de website van een vakbond waar ik geen lid van ben, vond ik het volgende :

“Wanneer u uitsluitend samenwoont met andere bloed- of aanverwanten tot en met de derde graad, worden de pensioenen van de bloedverwanten in de opgaande lijn met wie u samenwoont en die u ten laste zijn, niet beschouwd als vervangingsinkomsten, indien het totaal brutobedrag ervan 1.197,37 euro per maand niet overschrijdt (geïndexeerd bedrag).
Opmerkingen: Het bedrag van 1.197,37 euro wordt op 1.942,16 euro gebracht, wanneer u op basis van een attest dat wordt afgeleverd door de FOD Sociale Zekerheid (bestuursdirectie uitkeringen aan personen met een handicap, aantoont dat de ouder of bloedverwant in de opgaande lijn wegens zijn gezondheidstoestand geen enkele autonomie meer heeft of deze verminderd is met minstens 9 punten op de binnen de wetgeving inzake de minder-validen toepasselijke medisch-sociale schaal.
Indien meerdere bloedverwanten één of meerdere pensioenen ontvangen, worden deze laatste samengeteld om vergeleken te worden met de respectievelijke bedragen van1.942,16 euro of 1.197,37 euro.”

=art. 62 M.B. 26/11/1991 ?

met dank bij voorbaat

ouders ten laste in de werkloosheidsuitkeringen

Geplaatst: 23 jan 2010 18:25
door jefke007
Het arrest van het Hof van Cassatie dat ik juist gevonden heb, zou een antwoord op mijn vraag kunnen geven, alleen begrijp ik het arrest niet goed.
( Een gedeelte van de tekst heb ik zelf in het zwart gezet ).

Op een mail aan de RVA kreeg die persoon een antwoord dat hij als verder als samenwonende werd beschouwd ( geen gezinshoofd) en dat er enkel nog telefonisch vragen over mocht gesteld worden. Dat was het antwoord van een administratief assistent of zoiets.

Ondertussen werd er nu een aangetekende vraag met bewijsstukken gesteld. Ben eens benieuwd of hun antwoord nu hetzelfde zal zijn. Op hun beveiligde website staat die nieuwe vraag nu al een tijdje geregistreerd als zijnde in onderzoek.


24 februari 2003 S.01.0141.F/1
Hof van Cassatie van België
Arrest
Nr. S.01.0141.F.-
RIJKSDIENST VOOR ARBEIDSVOORZIENING,
Mr. Lucien Simont, advocaat bij het Hof van Cassatie,
tegen
F. H. P.
I. Bestreden beslissing
Het cassatieberoep is gericht tegen het arrest, op 25 mei 2001 gewezen
door het Arbeidshof te Luik.
II. Rechtspleging voor het Hof
Afdelingsvoorzitter Claude Pamentier heeft verslag uitgebracht.
Eerste advocaat-generaal Jean-François Leclercq heeft geconcludeerd.
III. Cassatiemiddel
Eiser voert een middel aan :
24 februari 2003 S.01.0141.F/2
Geschonden wettelijke bepalingen
- de artikelen 110, § 1, eerste lid, 2°, c), en 114, inzonderheid § 3, van het
koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de
werkloosheidsreglementering ;
- de artikelen 61, tweede lid, 1°, en 62, derde lid, van het ministerieel besluit
van 26 november 1991 houdende de toepassingsregelen van de
werkloosheidsreglementering (voornoemd artikel 62, gewijzigd bij het
ministerieel besluit van 15 juli 1993).
Aangevochten beslissingen en redenen
Sedert 28 oktober 1993 ontving verweerder werkloosheidsuitkeringen
tegen het tarief voor werknemers met gezinslast op grond van zijn jaarlijkse
aangiften betreffende de samenstelling van zijn gezin volgens welke hij alleen
woonde met zijn moeder, die een Belgisch pensioen van 20.000 BEF per
maand ontving. Hij had echter niet vermeld dat zij ook een Spaans pensioen
kreeg en evenmin dat hij samenwoonde met zijn grootmoeder, die een
gewaarborgd inkomen voor bejaarden en een aanvullende toelage bij het
gewaarborgd inkomen kreeg ; bij de op 16 mei 1997 ter kennis gebrachte
beslissing had de directeur van het werkloosheidsbureau verweerder
uitgesloten van uitkeringen tegen het tarief voor werknemers met gezinslast,
beslist hem het tarief voor samenwonende werknemers toe te kennen, hem bij
wijze van sanctie gedurende 20 weken van uitkering uit te sluiten en de ten
onrechte ontvangen uitkeringen terug te vorderen, met dien verstande evenwel
dat die terugvordering beperkt werd tot het tijdvak vanaf 1 april 1994 ; het
bestreden arrest doet die beslissing teniet op de volgende gronden : “uit een
eerste lezing van de tekst (van artikel 62, derde lid, van het ministerieel besluit
van 26 november 1991 houdende de toepassingsregelen van de werkloosheidsreglementering)
volgt dat de werkloze, wanneer hij een niet gehandicapte
bloedverwant in de opgaande lijn ten laste genomen heeft, recht heeft op het
tarief voor gezinshoofden, voor zover de samengevoegde pensioenen van de
bloedverwant in de opgaande lijn het maximumbedrag van 10.171 BEF per
maand (te indexeren bedrag) niet overschrijdt. Hij heeft eveneens recht op het
tarief voor gezinshoofden, indien hij een gehandicapte bloedverwant in de
opgaande lijn ten laste heeft genomen wiens samengevoegde pensioenen en/of
24 februari 2003 S.01.0141.F/3
uitkeringen het bedrag van 17.161 BEF niet overschrijdt. Het feit dat het
maximumbedrag verschilt naargelang de bloedverwant in de opgaande lijn al
dan niet gehandicapt is bevestigt dat het de ten laste neming is die becijferd
wordt, daar de last van een gehandicapte in beginsel zwaarder is dan die van
een valide persoon. Aangezien volgens artikel 62 de bloedverwant in de
opgaande lijn ten laste is van de werkloze wanneer zijn vervangingsinkomsten
lager zijn dan een maximumbedrag dat varieert naargelang die bloedverwant
in de opgaande lijn al dan niet gehandicapt is, dient te worden aangenomen
dat de minister een last in cijfers heeft willen becijferen zodat, wanneer de
werkloze twee bloedverwanten in de recht opgaande lijn ten laste neemt van
wie één gehandicapt is, er rekening dient te worden gehouden met de som van
de vervangingsinkomsten van die twee bloedverwanten in de opgaande lijn en
er moet worden nagegaan of dat bedrag al dan niet lager is dan de som van de
maximumbedragen die de last van ieder apart aangeven. Aangezien de som
van de vervangingsinkomsten van beide bloedverwanten in de opgaande lijn
gedurende de gehele in aanmerking genomen periode niet meer heeft bedragen
dan de som van de maximumbedragen die de last van ieder afzonderlijk
aangeven, dienen alle beschikkingen van de beslissing waartegen een
voorziening is ingesteld te worden vernietigd”.
Grieven
Artikel 110, § 1, eerste lid, 2°, c), van het koninklijk besluit van 25
november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering bepaalt dat onder
werknemer met gezinslast onder meer wordt verstaan de werknemer die niet
samenwoont met een echtgenoot doch uitsluitend met een of meerdere bloed- of
aanverwanten tot en met de derde graad, die noch over beroeps- noch over
vervangingsinkomens beschikken. Artikel 62, derde lid, van voormeld
ministerieel besluit van 26 november 1991 bepaalt dat voor de toepassing van
deze bepaling van het koninklijk besluit van 25 november 1991 niet als
vervangingsinkomens worden beschouwd de pensioenen en voordelen waarop
de bloed- of aanverwant in de recht opgaande lijn die de werkloze ten laste
heeft genomen, aanspraak kan maken,”indien het totale bruto bedrag, in
voorkomend geval samengevoegd, 10.171 BEF per maand niet overschrijdt”.
24 februari 2003 S.01.0141.F/4
Dit bedrag wordt voor sommige gehandicapten gebracht op 17.161 BEF per
maand.
Uit het derde lid van artikel 62 blijkt dat voor de toepassing ervan de
inkomsten en voordelen van alle bloedverwanten in de opgaande lijn, indien er
meerdere zijn, moeten worden samengevoegd en dat moet worden nagegaan of
het aldus verkregen totaalbedrag lager blijft dan het aangegeven
maximumbedrag, maar dat één enkel maximumbedrag is bepaald en dat een
apart maximumbedrag voor iedere bloedverwant in de opgaande lijn
afzonderlijk uitgesloten is.
Door het tegendeel te beslissen, schendt het arrest de in het middel
vermelde wettelijke bepalingen, inzonderheid artikel 62, derde lid, van
voormeld ministerieel besluit van 26 november 1991.
IV. Beslissing van het Hof
Overwegende dat, krachtens artikel 110, § 1, eerste lid, 2°, c), van het
koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering,
onder werknemer met gezinslast wordt verstaan de werknemer
die niet samenwoont met een echtgenoot doch uitsluitend samenwoont met een
of meerdere bloed- of aanverwanten tot en met de derde graad, die noch over
beroeps-, noch over vervangingsinkomens beschikken ;
Dat artikel 61, tweede lid, 1°, van het ministerieel besluit van 26
november 1991 houdende de toepassingsregelen van de werkloosheidsreglementering
preciseert dat onder vervangingsinkomen wordt verstaan, voor
zover een bepaald bedrag niet wordt overschreden, de ouderdoms-, rust-,
anciënniteits- of overlevingspensioenen en de andere als dusdanig geldende
voordelen in de zin van artikel 65, § 3, van voormeld koninklijk besluit ;
Dat artikel 62, derde lid, van dat ministerieel besluit evenwel bepaalt
dat de pensioenen en voordelen, waarop de bloed- of aanverwanten in de recht
opgaande lijn die de werkloze ten laste heeft genomen, aanspraak kunnen
maken, niet als vervangingsinkomens worden beschouwd, indien het totale
bruto bedrag, in voorkomend geval samengevoegd, 10.171 BEF per maand niet
overschrijdt. Dat bedrag wordt op 17.161 BEF per maand gebracht indien de
werkloze een bloed- of aanverwant in de directe lijn ten laste heeft genomen
24 februari 2003 S.01.0141.F/5
wiens volledig of gedeeltelijk gebrek aan zelfredzaamheid hij bewezen heeft,
zoals in het artikel wordt gepreciseerd ;
Overwegende dat uit die bepalingen blijkt dat de werkloze die bloed- of
aanverwanten in de recht opgaande lijn ten laste heeft genomen als een
werknemer met gezinslast wordt beschouwd in de zin van artikel 110, § 1,
eerste lid, 2°, c), van het koninklijk besluit van 25 november 1991, indien de
samengevoegde bruto bedragen van de pensioenen en voordelen waarop al die
personen ten laste aanspraak maken niet hoger liggen dan één van twee
maximumbedragen, die naargelang van hun graad van zelfredzaamheid
bepaald zijn in artikel 62, derde lid, van het ministerieel besluit van 26
november 1991 ;
Overwegende dat het arrest de beslissing van eiser waarbij verweerder
de hoedanigheid van werknemer met gezinslast was ontzegd tenietdoet op
grond dat de som van de vervangingsinkomens van de beide, door hem ten
laste genomen bloedverwanten in de opgaande lijn de som van de toepasselijke
maximumbedragen niet overschrijdt ;Dat het aldus de in het middel vermelde wettelijke bepalingen schendt ;
Dat het middel gegrond is ;
OM DIE REDENEN,
HET HOF
Vernietigt het bestreden arrest ;
Beveelt dat van het arrest melding zal worden gemaakt op de kant van
het vernietigde arrest ;
Gelet op artikel 1017, tweede lid, van het Gerechtelijk Wetboek,
veroordeelt eiser in de kosten ;
Verwijst de zaak naar het Arbeidshof te Bergen.
Aldus geoordeeld door het Hof van Cassatie, derde kamer, te Brussel, door
afdelingsvoorzitter Claude Parmentier, de raadsheren Christian Storck, Didier
Batselé, Daniel Plas en Christine Matray, en in openbare terechtzitting van
vierentwintig februari tweeduizend en drie uitgesproken door
afdelingsvoorzitter Claude Parmentier, in aanwezigheid van eerste advocaat24
februari 2003 S.01.0141.F/6
generaal Jean-François Leclercq, met bijstand van adjunct-griffier Christine
Danhiez.
Vertaling opgemaakt onder toezicht van raadsheer Ghislain Dhaeyer en
overgeschreven met assistentie van griffier-hoofd van dienst Karin Merckx.
De griffier-hoofd van dienst, De raadsheer,