uittreksel burgerlijk wetboek:
Art. 205. <W 14-05-1981, art. 3> De kinderen zijn levensonderhoud verschuldigd aan hun ouders en hun andere bloedverwanten in de opgaande lijn die behoeftig zijn.
Art. 205bis.<Ingevoegd bij W 14-05-1981, art. 4> § 1. De nalatenschap van de eerststervende echtgenoot, al was hij gescheiden van tafel en bed, is levensonderhoud verschuldigd aan de langstlevende, indien deze ten tijde van het overlijden behoeftig is.
§ 2. Wanneer een echtgenoot, al was hij gescheiden van tafel en bed, vooroverleden is zonder nakomelingen achter te laten, is zijn nalatenschap aan zijn bloedverwanten in de opgaande lijn, die ten tijde van het overlijden behoeftig zijn, levensonderhoud verschuldigd ten belope van de erfrechten die zij verliezen ten gevolge van giften aan de langstlevende echtgenoot.
§ 3. De uitkering tot onderhoud is een last van de nalatenschap. Zij wordt opgebracht door alle erfgenamen en, zo nodig, door de bijzondere legatarissen, naar evenredigheid van hetgeen zij genieten.
Indien echter de overledene verklaard heeft dat bepaalde legaten bij voorkeur boven de andere moeten worden voldaan, dragen die legaten in de uitkering tot onderhoud slechts bij voor zover de inkomsten van de andere daartoe niet voldoende zijn.
§ 4. Indien het levensonderhoud niet als kapitaal uit de nalatenschap wordt genomen, wordt aan de rechthebbende voldoende zekerheid verschaft om de uitkering van het onderhoud te waarborgen.
§ 5. De termijn waarbinnen de uitkering tot onderhoud gevorderd moet worden, is een jaar, te rekenen van het overlijden.
[1 § 6. De nalatenschap is van de in §§ 1 en 2 bedoelde verplichting vrijgesteld indien de eiser onwaardig is om tot deze nalatenschap te komen, ongeacht of hij daadwerkelijk tot de nalatenschap geroepen is of niet. ]1
----------
(1)<W 2012-12-10/14, art. 3, 057; Inwerkingtreding : 21-01-2013>
Art. 206. Schoonzonen en schoondochters zijn eveneens en in dezelfde omstandigheden levensonderhoud verschuldigd aan hun schoonouders, doch deze verplichting houdt op :
1° wanneer (de schoonvader of de schoonmoeder) een tweede huwelijk aangaat; <W 2003-02-13/36, art. 9, 015; Inwerkingtreding : 01-06-2003>
2° wanneer degene van de echtgenoten die de aanverwantschap heeft doen ontstaan en de kinderen uit zijn huwelijk met de andere echtgenoot geboren, overleden zijn.
Art. 207. De verplichtingen die uit deze bepalingen voortvloeien, zijn wederkerig.
Art. 208. Levensonderhoud wordt slechts toegestaan naar verhouding van de behoeften van hem die het vordert en van het vermogen van hem die het verschuldigd is.
Art. 209. Wanneer hij die het levensonderhoud verstrekt of hij die het geniet, tot zodanige staat komt dat de ene het niet meer kan verschaffen of de andere het niet meer nodig heeft, hetzij voor het geheel, hetzij voor een gedeelte, kan ontheffing of vermindering ervan gevorderd worden.
Echter op blz 46-47 van volgende cursus kan u lezen dat stiefkinderen geen verplichtingen hebben voor stiefmoeder
http://www.vrg-gent.be/studentencursuss ... ierecht%20(Diether%20Vandenbussche" onclick="window.open(this.href);return false;)%202009-2010.pdf
Art.206 BW
: Deze wederkerige onderhoudsplicht houdt op:
-Wanneer de schoonouder een tweede huwelijk aangaat
-Wanneer de zoon of dochter en de kinderen uit zijn of haar huwelijk met de schoondochter of schoonzoon geboren, overleden zijn
• Wanneer het huwelijk van kind en schoonkind ontbond en is door echtscheiding vervalt de wederkerige onderhoudsverplichting, ook al zijn er kinderen uit dit huwelijk in leven (staat niet in de wet!)
Er bestaat geen wederkerige onderhoudsverplichting tussen stiefouder en stiefkind. (cursief van mij)
Levensonderhoud omvat alles wat noodzakelijk is om een menswaardig bestaan te leiden (is meer dan het levensnoodzakelijke.)
.../...
Juridische kenmerken van de gemeenrechtelijke familiale onderhoudsverplichting:
•Art.207 BW
: De onderhoudsverplichting is wederkerig
• Dwingend recht (schuldeiser kan niet aan zijn recht verzaken voor de toekomst en overeenkomsten zijn slechts geldig voor zover ze geen afbreuk doen aan de wettelijk vastgelegde principes)
•Art.208-209 BW : Het bedrag van het onderhoudsgeld kan steeds verhoogd of verlaagd worden, naargelang de inkomsten van de schuldenaar en de behoeften van de schuldeiser verhogen of verlagen (veranderlijkheid)
•Persoonlijk (niet overdraagbaar)
•Niet vatbaar voor inbeslagneming (gelijke regeling als bij lonen)
I.v.m. het bedrag van het onderhoudsgeld moet de vrederechter de draagkracht van de schuldeiser en de schuldenaar bepalen. Hij kan in zijn vonnis vermelden dat het algemeen geweten is dat zelfstandigen meer verdienen dan ze aangeven.
Uit de rechtspraak van het HvC blijkt dat het hiërarchisch standpunt de voorkeur moet krijgen bij pluraliteit van onderhoudsplichtigen. Wanneer een behoeftig persoon een beroep kan doen op meerdere mogelijke onderhoudsplichtigen, dan moet hij achtereenvolgens aanspreken:
•Zijn echtgenoot
•Zijn gewezen echtgenoot
•Zijn ouders
•Zijn bloedverwanten, eerst deze in naaste graad en in geval van gelijke graad eerst de ascendenten
•
Zijn aanverwanten (schoonkind of schoonouder)
Er staat dus niet bij zijn stiefkinderen