Onderliggend ging Hof van Cassatie 06/03/2014 C.13.0362.N over een tontine.
Het HvC ( C.13.0362.N ) besliste dat een tontineovereenkomst, die voortbouwt op een bestaande feitelijke of juridische verhouding tussen partijen, ophoudt te bestaan wanneer die onderliggende verhouding een einde neemt, waardoor aan de verdere uitwerking van de overeenkomst iedere zin wordt ontnomen.
Wettelijk zie ik geen vereiste dat voor het bestaan van een tontine er sprake dient te zien van samenwonende partners.
Bij het beëindigen van de relatie tussen partners (tussen welke een tontine gesloten werd) kan er volgens het HvC een verdeling gevorderd worden op basis van artikel 815 BW.
Voorafgaand aan dergelijke stellingname vanwege het HvC werd er gebruikt gemaakt van de theorie van het rechtsmisbruik, de ongeldigheid van de (tontine)overeenkomst zonder beëindigingsmogelijkheid gesteund op het beginsel dat een eeuwigdurend vervreemdingsverbod niet geoorloofd is.
De probleemstelling is ietwat anders.
2 personen nemen 50 % van de deelbewijzen over van een BVBA. Volgend op de overname wordt er door beide overnemers elk een bedrag overgemaakt op de rekening van de betrokken BVBA met als bedoeling het verstrekken van een lening (er wordt hierbij geen termijn van terugbetaling noch een rente bepaald).
Het aandeelhoudersschap stopt daarna op een gegeven moment. Bestaat een gelijkaardige grond om deze voorschotten te beëindigen? Artikel 815 BW lijkt me niet toepasbaar want er bestaat geen onverdeeldheid.
Een onderhandse niet schriftelijke overeenkomst, die voortbouwt op een bestaande feitelijke of juridische verhouding tussen partijen van aandeelhouderschap van de uitleners, houdt op te bestaan wanneer die onderliggende verhouidng een einde neemt, waardoor aan de verdere uitwerking van de overeenkomst iedere zin wordt ontnomen?
De niet terugbetaling van de leensom op basis van het element dat er geen overeenkomst bestaat aangaande een opgelegd tijdstip van terugbetaling druist in tegen het principe dat een overeenkomst zonder beëindigingsmogelijkheid gesteund op het beginsel dat een eeuwigdurend vervreemdingsverbod niet geoorloofd is?
Is er sprake van rechtsmisbruik in hoofde van de ontlenende BVBA?