Een stel is al 5 maanden uiteen, wonen apart en zijn dus enkel nog maar feitelijk gescheiden.
Een mondelinge overeenkomst tussen beiden impliceert dat de man voor onbepaalde tijd blijft wonen in de gemeenschappelijke woning, bezit van beiden dus.
Normaliter is die man een vergoediing verschuldigd aan de vrouw omwille van zijn verblijf in de woning (in onverdeeldheid voor onbepaalde tijd dus).
Die man, 71 intussen, is echter een chronisch patient en heeft een zwakke gezondheid, heeft een berg medicatie nodig, regelmatig doktersbezoek en kan nog nauwelijks het huis onderhouden, laat staan dringende grotere herstellingen uitvoeren.
Onnodig te zeggen dat het runnen van die woning bergen geld kost. Zomaar verhuizen is niet zo evident gelet op de precaire toestand van de man.
Beide inkomens van de huwelijkspartners, beiden gepensioneerd, liggen niet zo ver uit elkaar en draaien voor de man rond de 1780 euro en voor de vrouw rond de 1600 euro. Geen schulden af te betalen.
De vrouw kan dus nauwelijks spreken van een grove achterstand op het niveau van de man.
In hoeverre kan de rechter nu bepalen hoe de man nog een alimentatie aan de vrouw gaat betalen en in welke orde ? Natuurlijk is het moeilijk kijken in het hoofd van een rechter, maar wellicht kunnen ervaren mensen hier meer duidelijkheid scheppen in deze materie.