Wanneer het Arbitragehof verklaart dat een bepaling in strijd is met de grondwet zullen bijna alle rechters deze ongrondwettelijke bepaling niet meer toepassen en de wet "grondwetconform" interpreteren.
Dit betekent dus dat de rechtbanken de beperking tot ??n derde toepassen, ook bij echtscheiding op grond van feitelijke scheiding.
scorpioen
Scorpioen, in dit geval heeft Cassatie een vonnis vernietigd dat uitgesproken was nadat het Arbitragehof de ongelijkheid had vastgesteld.
Overigens, in alle wetsvoorstellen omtrent de schuldloze echtscheiding die momenteel besproken worden is de oeverloze discussie over de "duurzame ontwrichting van het huwelijk" (cfr. Art 232 B.W.) opgelost: er zal nl. sprake zijn van duurzame ontwrichting als minstens ??n huwelijkspartner de scheiding wil. Maar dat is een ander topic.
Cassatie Nr. C.01.0569.F.-
M. D.,
Mr. P. Van Ommeslaghe, advocaat bij het Hof van Cassatie,
tegen
L. M-F,
I. Bestreden beslissing
Het cassatieberoep is gericht tegen het vonnis, op 1 februari 2001 in hoger beroep gewezen door de Rechtbank van Eerste Aanleg te Luik.
II. Rechtspleging voor het Hof
Raadsheer Philippe Echement heeft verslag uitgebracht.
Advocaat-generaal Xavier De Riemaecker heeft geconcludeerd.
III. Cassatiemiddelen
In het cassatieverzoekschrift waarvan een eensluidend verklaard afschrift aan dit arrest is gehecht voert eiser drie middelen aan.
IV. Beslissing van het Hof
Eerste middel :
Overwegende dat het bestreden vonnis vaststelt dat de echtscheiding van de partijen op 20 april 1999 is uitgesproken op grond van artikel 232 van het Burgerlijk Wetboek, dat het vonnis thans is overgeschreven, dat nog uitspraak dient te worden gedaan over de omkering van het in artikel 306 van het Burgerlijk Wetboek bedoelde vermoeden en dat de maandelijkse inkomsten, na belasting, van eiser sedert 1 september 1999 ongeveer 44.000 BEF bedragen ;
Overwegende dat het bestreden vonnis, daar het, met bevestiging van het beroepen vonnis, de maandelijkse onderhoudsuitkering die door verweerster was gevorderd op grond van artikel 306 van dat wetboek, vaststelt op 18.000 BEF, eiser veroordeelt tot een bedrag dat het derde te boven gaat van de inkomsten die hij volgens het vonnis ontvangt ;
Overwegende dat het middel op grond van het arrest nr. 48/2000 van het Arbitragehof van 3 mei 2000 aanvoert dat artikel 307bis van het Burgerlijk Wetboek de artikelen 10 en 11 van de Grondwet schendt ;
Overwegende dat, krachtens artikel 26, ,? 2, van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, gewijzigd bij de bijzondere wet van 9 maart 2003, indien voor het Hof van Cassatie een vraag wordt voorgelegd over de schending door een wet, van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, het niet gehouden is een prejudici?le vraag te stellen aan het Arbitragehof wanneer het reeds uitspraak heeft gedaan op een vraag of een beroep met hetzelfde onderwerp ;
Overwegende dat het Arbitragehof in zijn arresten nrs. 48/2000 van 3 mei 2000 en 163/2001 van 19 december 2001 voor recht heeft gezegd dat artikel 307bis van het Burgerlijk Wetboek de artikelen 10 en 11 van de Grondwet schendt, in zoverre het een verschil in behandeling invoert tussen de schuldenaar van een uitkering tot levensonderhoud verleend krachtens de artikelen 306 en 307 van het Burgerlijk Wetboek, die meer mag bedragen dan een derde van inkomsten van de schuldenaar, en de schuldenaar van een uitkering tot levensonderhoud verleend op grond van artikel 301 van het Burgerlijk Wetboek, die, met toepassing van paragraaf 4 ervan, in geen geval hoger mag zijn dan een derde van de inkomsten van de tot uitkering gehouden echtgenoot ;
Overwegende dat het Hof derhalve niet gehouden is een prejudici?le vraag te stellen aan het Arbitragehof ;
Dat het bestreden vonnis de artikelen 10 en 11 van de Grondwet schendt ;
Dat het middel gegrond is ;
OM DIE REDENEN,
HET HOF
Vernietigt het bestreden vonnis ;
Beveelt dat van het arrest melding zal worden gemaakt op de kant van het vernietigde vonnis ;
Houdt de kosten aan en laat de uitspraak daaromtrent over aan de bodemrechter ;
Verwijst de zaak naar de Rechtbank van Eerste Aanleg te Verviers, zitting houdende in hoger beroep.
Aldus geoordeeld door het Hof van Cassatie, eerste kamer, te Brussel, door afdelingsvoorzitter Claude Parmentier, de raadsheren Philippe Echement, Christian Storck, Didier Batsel? en Christine Matray, en in openbare terechtzitting van negentien juni tweeduizend en drie uitgesproken door afdelingsvoorzitter Claude Parmentier, in aanwezigheid van advocaat-generaal Xavier De Riemaecker, met bijstand van griffier Marie-Jeanne Massart.
Vertaling opgemaakt onder toezicht van afdelingsvoorzitter Edward Forrier en overgeschreven met assistentie van griffier Philippe Van Geem.
De griffier, De afdelingsvoorzitter,