#5 , 04 mei 2009 12:43
DE NIEUWE VOOGDIJWET.
(Hélène Casman in "De Juristenkrant")
De regels inzake voogdij zoals ze in het Burgerlijk Wetboek van 1804 voorkwamen, betroffen hoofdzakelijk het bestuur van de goederen van een minderjarig kind, en werden toegepast in alle omstandigheden waar een kind geen twee ouders had die ouderlijk gezag over hem konden uitoefenen. Zo viel de voogdij open van zodra één van beide ouders overleden was, maar ook voor ieder kind dat slechts één ouder had (omdat de afstammeling slechts tegenover één ouder vaststond, of omdat het kind slechts door één persoon was geadopteerd en die persoon niet met de ouder van het kind was gehuwd.
Wat wordt er nu veranderd met de wet die op 29 maart 2001 door de Senaat werd goedgekeurd en welke verscheen in het Belgisch Staatsblad 31 mei 2001.
1. De voogdij valt niet meer open zolang er één ouder in leven is.
De enige ouder of de langstlevende ouder die titularis is van het ouderlijk gezag, neemt ook het beheer van de goederen waar, als ouder, niet meer als voogd. Dit is echter minder spectaculair dan dat het eruit ziet, omdat de enige ouder in het beheer van de goederen geen erg grote zelfstandigheid geniet. Hij of zij moet immers, niet zoals de voogd voor de meeste handelingen die namens het kind worden gesteld, machtiging van de vrederechter verkrijgen. Hij of zij wordt echter niet gecontroleerd door een toeziende voogd, en de machtiging die de vrederechter verleent, is niet afhankelijk van een beraadslaging van de familieraad. Die wordt immers afgeschaft.
2. De voogd wordt door de vrederechter benoemd.
Er zal dus slechts een voogd zijn voor het kind dat géén ouder meer in leven heeft. Hiermee moet worden gelijkgesteld het geval waarin de enige ouder , of de langstlevende ouder, afwezig is, verdwenen of in onmogelijkheid is het ouderlijk gezag uit te oefenen.
Onder gelding van het B.W. kende men een wettelijke voogd (de langstlevende ouder, of een van de grootouders, en voor de onbekwaam verklaarde, de echtgenoot) of een testamentaire voogd of een datieve voogd (door de familieraad benoemd), al naargelang de wijze waarop hij werd aangesteld. Nu is er geen wettelijke voogd meer, enkel een voogd die door de vrederechter wordt aangewezen.
Heeft de langstlevende ouder , of de enige ouder, bij testament of bij verklaring (bij de vrederechter of bij de notaris) een voogd aangewezen – of hebben de ouders daarvoor een gezamenlijke verklaring afgelegd – dan zal deze voogd niet in functie treden dan nadat zijn aanwijzing door de vrederechter is gehomologeerd. Afwijking van de door de ouder(s) uitgedrukte wil moet gemotiveerd zijn, en mag enkel door het belang van het kind zijn ingegeven.
De taak van voogd wordt aan niemand opgelegd : iedere persoon is thans vrij om te weigeren. Vroeger konden enkel wettelijke gronden van verschoning worden ingeroepen, en werd daarom de voogdij een verplichte functie genoemd.
Er zal zoals voordien een toeziende voogd worden aangesteld, met een opdracht die nu wat nauwkeuriger en strikter wordt omschreven.
3. De familieraad is afgeschaft.
Op deze zes mensen (drie aan moederskant, drie aan vaderskant) die onder voorzitterschap van de vrederechter bijeenkwamen om als voogdijorgaan te functioneren, zal niet meer institutioneel een beroep worden gedaan. Maar de vrederechter zal wel individuele familieleden raadplegen, vooral bij de benoeming van de voogd.
4. De taak van de vrederechter is uitgebreid.
Er is geen familieraad meer, de vrederechter beslist voortaan alleen – maart hij krijgt ruim de mogelijkheid om informatie in te winnen over hetgeen het best het belang van de minderjarige zal dienen; hij kan ook via het parket een beroep doen op de bevoegde sociale dienst.
De voogd moet de vrederechter ook jaarlijks een rekening en een verslag voorleggen. Dit betekent dus meer werk voor de vrederechter, maar wel voor een kleiner aantal minderjarigen : er zijn gelukkig niet zo heel veel kinderen die tijdens hun minderjarigheid hun beide ouders (of hun enige ouder) verliezen (cijfers zijn echter niet bekend).
5. Er gaat meer aandacht naar de persoon van de minderjarige.
De voogd én de vrederechter krijgen ook uitdrukkelijk de opdracht om zich over de opvoeding en de opvang van de minderjarige te ontfermen. Bovendien krijgt de minderjarige inspraak, en er wordt daarvoor niet louter verwezen naar artikel 931 Ger.W. dat het hoorrecht van de minderjarige vastlegt.
De vrederechter moet de minderjarige oproepen en hem horen voor hij een beslissing neemt. Gaat het om de persoon van de minderjarige, is dit het geval zodra hij twaalf jaar oud is; gaat het om zijn vermogen, dan zodra hij vijftien jaar oud is; en gaat het om de verkoop van ‘souvenirs en andere persoonlijke voorwerpen’ zelfs ‘zodra hij over het vereiste onderscheidingsvermogen' beschikt.
6. De regels inzake het bestuur zijn aangepast.
De wetgever wilde deze regels ‘moderniseren’. Het zijn er te veel om hier nader toe te lichten. We vermelden enkel : de mogelijkheid om af te zien van een gedetailleerde notariële boedelbeschrijving bij de aanvang van de voogdij (zonder wijziging echter van de regels die gelden bij aanvaarding onder voorrecht van boedelbeschrijving van een nalatenschap waarin een minderjarige gerechtigd is,) en de mogelijkheid om gelden en effecten te laten beheren door een door de Commissie voor Bank- en Financiewezen erkende instelling.
7. En de ouders ?
Deze belangrijke wet die, ondanks haar onvolkomenheden, op het principiële en op het praktische vlak in vele opzichten een verbetering verwezenlijkt, houdt echter ook een onbegrijpelijke wijziging in.
Er is immers thans bepaald dat ouders die namens hun kinderen handelen, voor al hetgeen het dagelijks beheer overstijgt, door de vrederechter moeten gemachtigd worden. Deze inkrimping van hun ouderlijke bevoegdheden werd verantwoord met de mededeling : de belangen van de kinderen moeten beter beschermd worden. Wat dus betekent dat men ervan uitgegaan is dat de ouders niet erg veel vertrouwen waard zijn, of niet als voldoende competent mogen worden geacht, wanneer ze vermogenbeslissingen voor hun kinderen nemen. De vrederechter zal het beter weten. Dat enige vorm van toezicht nodig is, om misbruiken te voorkomen, daar kan ik inkomen. Maar waarom moeten de ouders die gezamenlijk ouderlijk gezag uitoefenen vooraf om machtiging vragen net zoals de voogd zelf, en kon hun niet méér zelfstandigheid worden toegezegd ?