De partner (in geval van huwelijk in wettelijk stelsel) heeft wél recht op de helft van de huurwaarde van de gezinswoning tot de scheiding is uitgesproken. Ongeacht van wie de eigenaar is van de woning.
Cass. (1e k.) AR C.16.0026.F, 24 november 2016 (H.A. / A.A.)
Door de ontbinding van het huwelijksvermogensstelsel ontstaat tussen de partijen een postcommunautaire onverdeeldheid, die de goederen bevat die aanwezig waren op het ogenblik waarop de ontbinding van het huwelijk tussen de echtgenoten terugwerkt, evenals de vruchten die deze goederen nadien hebben opgebracht. (Art. 1278, tweede lid Ger.W.).
De onverdeelde eigenaar die beschikte over het exclusief genot van een onverdeeld goed moet de overige onverdeelde eigenaars voor dat genot vergoeden. (Art. 577-2, § 3 BW [De medeëigenaar heeft deel in de rechten en draagt bij in de lasten van de eigendom naar verhouding van zijn aandeel.]).
De rechtsgrond voor het betalen van een woonstvergoeding is dus wel degelijk de mede-eigendom. Dit geldt voor de periode vanaf het begin van de echtscheidingsprocedure tot de verdeling.
Deze woonstvergoeding moet niet in alle omstandigheden de helft van de huurwaarde zijn. Er kan bijv. rekening gehouden worden met de aanwezigheid van kinderen of de behoeftigheid van een echtgenoot.
Ik zie niet in op basis van welke rechtsgrond een echtgenoot, die een eigen woning bewoont tijdens de echtscheidingsprocedure, de helft van de huurwaarde van deze woning aan de andere echtgenoot zou verschuldigd zijn.
Meer dan veertig jaar ervaring als jurist.