#3 , 01 nov 2008 15:12
Van harte dank voor uw antwoord
Het is de bedoeling om dat in 2 stapjes te doen . Eerst de vernietiging van de aanslag te vragen omdat de fiscus geen bericht van wijziging heeft gemaakt en omdat er na 6 maanden nog geen uitspraak over het bezwaarschrift was, de onmogelijkheid vragen om een subsidiaire aanslag te vestigen.
Ik verwijs in dit verband ook nog naar het onderstaande antwoord van de minister op vraag van senator Brodcorne.
Zou ik kans maken om al de bedrijfvoorheffingen van 1 jaar te kunnen recuperen van de fiscus op basis van bovenstaande feiten.
dank bij voorbaat
"VRAAG 05/3-2844
Vraag nr. 3-2844 van de heer Brotcorne dd. 08.06.2005
Vr. en Antw., Senaat, 2004-2005, nr. 3-43, blz. 3421-3422
Nietigverklaring van de aanslag - Vervangende aanslag
VRAAG
De artikelen 355 en 356 van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen, zoals gewijzigd door de artikelen 20 en 21 van de wet van 15 maart 1999, maken het de belastingadministratie mogelijk een nieuwe aanslag te vestigen wanneer een aanslag nietig werd verklaard.
Er is echter uitdrukkelijk bepaald dat van deze mogelijkheid om een nieuwe aanslag te vestigen enkel gebruik kan worden gemaakt als de gewestelijke directeur vooraf een beslissing heeft genomen inzake de aanslag die door de belastingplichtige wordt betwist.
Net als artikel 355 van hetWetboek van de Inkomstenbelastingen, dat uitgaat van de veronderstelling dat de gewestelijke directeur een beslissing tot nietigverklaring heeft genomen, bepaalt artikel 356 dat wanneer de rechtbank van eerste aanleg of het hof van beroep de betwiste aanslag nietig heeft verklaard de belastingadministratie enkel een nieuwe aanslag kan vestigen als de gewestelijke directeur vooraf een beslissing heeft genomen inzake de betwiste aanslag. De eerste zinsnede van dit artikel bepaalt immers uitdrukkelijk "Wanneer tegen een beslissing van de directeur van de belastingen of van de door hemgedelegeerde ambtenaar beroep is aangetekend."
Welnu, de wetten van 15 en 23 maart 1999 hebben de fiscale geschillenprocedure hervormd. De belastingplichtige die een bezwaarschrift heeft ingediend bij de gewestelijke directeur tegen een aanslag in de inkomstenbelasting is voortaan niet langer systematisch verplicht te wachten op een beslissing van die gewestelijke directeur vooraleer hij het fiscaal geschil aanhangig kan maken bij de rechtbank van eerste aanleg en daarna bij het hof van beroep, wat vroeger wel het geval was.
Uit artikel 1385undecies van het Gerechtelijk Wetboek volgt immers dat, wanneer de gewestelijke directeur nog geen uitspraak heeft gedaan over het fiscaal bezwaarschrift van de belastingplichtige bij het verstrijken van een termijn van zes of negen maanden te rekenen vanaf de datum van ontvangst van het bezwaarschrift, de betrokken belastingplichtige zijn fiscaal geschil rechtstreeks aan de rechtbank van eerste aanleg kan voorleggen zonder nog langer te moeten wachten op de beslissing van de gewestelijke directeur. In dat geval en vanaf dat ogenblik is de betwisting automatisch onttrokken aan de gewestelijke directeur.
Als de belastingplichtige voor de rechtbank van eerste aanleg of het hof van beroep, eventueel voor de eerste maal, een argument inroept dat de rechtbank ertoe brengt de aanslag nietig te verklaren, dan kan de belastingadministratie bijgevolg geen nieuwe aanslag meer vestigen. Er is immers geen voorafgaande beslissing van de gewestelijke directeur geweest en dat is volgens artikel 356 van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen juist de voorwaarde voor het vestigen van een nieuwe aanslag.
In zijn arrest van 8 maart 2005 heeft het Arbitragehof weliswaar geoordeeld dat artikel 356 van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen niet discriminerend is omdat het niet van toepassing is op de belastingplichtige die de vordering heeft ingesteld waarin artikel 1385undecies van het Gerechtelijk Wetboek voorziet in het geval dat de directeur geen beslissing trof. Toch kan men vinden dat de verschillende behandeling van de belastingplichtige die op grond van artikel 1385decies van het Gerechtelijk Wetboek bij de rechtbank van eerste aanleg in beroep gaat tegen een beslissing van de belastingdirecteur niet gerechtvaardigd is.
Ik had graag geweten of u het niet opportuun vindt om de maatregel waarin is voorzien wanneer een belastingplichtige een vordering instelt op grond van artikel 1385decies van het Gerechtelijk Wetboek uit te breiden tot de belastingplichtige die zich baseert op artikel 1385undecies. Vindt u niet dat het verschil in behandeling tussen deze twee categorieën ongerechtvaardigd kan lijken? Zo niet, waarom? Zo ja, kan u me dan zeggen of u een initiatief zal nemen en binnen welke termijn u dit zal doen?
ANTWOORD (minister van Financiën)
Om de redenen aangevoerd door het arbitragehof in zijn arrest nr. 53/2005 van 8 maart 2005, is het verschil aangehaald door het geachte lid niet van die aard dat artikel 356 van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992 een discriminatoir karakter zou hebben.
Dat verschil is inderdaad gerechtvaardigd door de wil van de wetgever, enerzijds om de administratieve beroepen binnen een redelijke termijn van 6 maanden (of 9 maanden ingeval van ambtshalve aanslag) te laten beslissen waardoor de belastingplichtige vrij snel het bedrag van zijn belastingschuld zou kennen en anderzijds om de administratie, wiens gezag als administratieve overheid is uitgeput, toe te laten een vervangende aanslag te vestigen, indien de door de belastingplichtige opgeworpen grieven voor de rechtbank resulteren in een vernietiging.
De regering acht het nodig alles in het werk te stellen opdat het nemen van beslissingen binnen een redelijke termijn zou worden nageleefd. Bijgevolg overweegt zij niet om initiatieven te nemen om artikel 356, WIB 1992 te wijzigen.
De administratie legt op dit ogenblik de laatste hand aan een systeem workflow-geschillen dat inzonderheid hulp zou moeten verlenen bij het naleven van die redelijke termijnen."