Foutje, het was niet in het parlement maar in de senaat.
Minister van Financiën
Vraag nr. 632 van de heer Van Quickenborne d.d. 9 mei 2000 (N.) : Inkomsten uit speculatie. Belastbaarheid.
De algemene regel is dat elke speculatieve opbrengst belastbaar is. Overeenkomstig artikel 90.1 worden « winsten of baten, hoe ook genaamd, die zelfs occasioneel of toevallig, buiten het uitoefenen van een beroepswerkzaamheid, voortkomen uit enige prestatie, verrichting of speculatie of uit diensten bewezen aan derden » immers als diverse inkomsten aangemerkt, belastbaar aan een afzonderlijk tarief van 33 %. Dit is een catch all-bepaling. Ze mikt haast op elke opbrengst die niet beroepsmatig tot stand is gekomen. Om het toepassingsgebied van deze bepaling enigszins te milderen, heeft de wetgever bij de invoering van het artikel in 1962 een belangrijke uitzondering voorzien. De normale verrichtingen van beheer van een privé-vermogen bestaande uit onroerende goederen, portefeuillewaarden en roerende voorwerpen zijn niet belastbaar. Dit laatste is geen principe, maar een uitzondering op de algemene regel.
Als de fiscus echter « abnormale speculatieve » voornemens kan aantonen, kan de gerealiseerde meerwaarde op aandelen wel eens getaxeerd worden volgens het beginsel « diverse inkomsten » (dus aan een tarief van 33 %).
Wat verstaat de geachte minister onder deze « abnormale speculatieve » voornemens ? Valt het zogeheten daytrading aankopen en verkopen van een zelfde portefeuillewaarde op één dag onder een dergelijk voornemen ? Wat met een aankoop met een beleggingshorizon van minder dan drie maanden ?
Is er sprake van speculatie in de zin van het WIB 1992 indien bij een beursintroductie (IPO) een aandeel wordt gekocht en ditzelfde aandeel binnen de week na het begin van de beurshandel wordt verkocht ? Is er sprake van speculatie in het geval van aan- en verkoop buiten een effectenbeurs ?
De administratieve commentaar stelt dat « de baten van toevallige verhandelingen op de effectenbeurzen op termijn of contant » niet bedoeld worden als speculatie (Com.IB. nr. 90/8). Wat wordt bedoeld met « toevallige verhandelingen » ? Slaat het « toeval » op de proportie van het vermogen dat wordt belegd of slaat het veeleer op de termijn van het aanhouden van de waarde ?
Holt de verklaring van de minister van Financiën, volgens welke « de aankoop en de verkoop van roerende waarden, zowel op termijn als contant, te beschouwen vallen als normale beheersverrichtingen betreffende een privé-vermogen, tenzij zij door hun herhaling een winstgevende bezigheid worden » (Senaat, 1961-1962, verslag commissie Financiën, Stuk nr. 366, blz. 148) het begrip « speculatie » niet volledig uit aangezien een winstgevende bezigheid onmiddellijk te kwalificeren valt als beroepsinkomsten en niet langer als diverse inkomsten ?
Wijst het gebruik maken van geleend geld om te beleggen ipso facto naar speculatie of moet er aan andere voorwaarden voldaan zijn ?
Hoeveel natuurlijke personen hebben in de voorbije vijf jaar aangifte gedaan van dergelijke meerwaarden en ten bedrage van hoeveel ? Werden er in dezelfde periode minwaarden opgegeven en zo ja, ten bedrage van hoeveel ? Vindt de geachte minister de opgegeven bedragen normaal of vermoedt hij dat er te weinig aangiftes op deze basis werden gedaan ?
Oefent de administratie specifieke controles uit naar dergelijke diverse inkomsten ? Zo ja, welke ?
Het komt me voor dat de fiscus meerwaarden op aandelen strenger wil aanpakken en het begrip normaal beheer strikter wil interpreteren. Klopt dit ? Heeft de geachte minister de administratie hiertoe de opdracht gegeven ?
Heeft hij enige plannen in de richting van een hervorming van het belasten van meerwaarden en het aftrekken van minwaarden van roerende waarden ?
Antwoord : Overeenkomstig artikel 90, 1º, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 (WIB 1992) zijn praktisch alle winst of baten, hoe ook genaamd, die tegelijkertijd aan de onderstaande voorwaarden voldoen, als diverse inkomsten belastbaar : behaald zijn buiten het uitoefenen van de beroepswerkzaamheid; niet voortkomen van het normale beheer van een privé-vermogen bestaande uit onroerende goederen, portefeuillewaarden en roerende voorwerpen.
In het algemeen mag worden aangenomen dat de meerwaarden die een natuurlijke persoon buiten het uitoefenen van een beroepswerkzaamheid verwezenlijkt bij de verkoop van portefeuillewaarden, voortvloeien uit het normale beheer van een privé-vermogen, wanneer die verrichtingen niet met speculatieve bedoeling geschieden en ze niet door herhaling de aard van een winstgevende bezigheid verkrijgen.
Terzake kan speculatie worden omschreven als een transactie met veel risico, waarbij men bij een zich voordoende prijsstijging of prijsdaling kans op veel winst, maar ook op een groot verlies heeft. Daarbij is niet noodzakelijk vereist dat de wederverkoop binnen korte tijd op de aankoop volgt, alhoewel dat uiteraard wel een beoordelingselement kan vormen. Andere beoordelingselementen die op een speculatief inzicht kunnen wijzen zijn onder meer de wanverhouding tussen de verkoop- en de aankoopprijs, de financiering met ontleende kapitalen in plaats van met eigen geld en de omvang van de hiervoor aangewende middelen in verhouding tot de omvang van het privé-vermogen.
De vraag of er al dan niet van een speculatieve verrichting sprake is kan evenwel slechts worden beantwoord na kennisname van het geheel van de feitelijke en juridische omstandigheden waarin die verrichting heeft plaatsgevonden en waarbij onder andere op voorgaande beoordelingselementen kan worden gesteund. Het geachte lid zal het dan ook ongetwijfeld met mij eens zijn dat op zijn vragen geen eenduidig antwoord mogelijk is.
Bovendien wens ik op te merken dat de inkomsten uit speculatieve verrichtingen die buiten het normale beheer van een privé-vermogen vallen, niet noodzakelijk als diverse inkomsten zullen worden aangemerkt. Indien die verrichtingen, inzonderheid gelet op hun herhaling, feitelijk het uitoefenen van een beroepswerkzaamheid of een winstgevende bezigheid veronderstellen, dan dienen de inkomsten hieruit immers als beroepsinkomsten te worden belast.
Verder wil ik er nogmaals op wijzen dat ik geen intenties heb inzake een verandering van de fiscaliteit op meerwaarden (cf. Beknopt Verslag van de openbare vergadering van de commissie voor de Financiën en de Begroting, Kamer, document nr. 095, 1999-2000, blz. 10).
Tenslotte kan ik het geachte lid meedelen dat de administratie niet over de door hem gevraagde statistische gegevens beschikt.