#5 , 13 apr 2018 22:25
Op dit ogenblik is de juwelier houder.
Op basis van houderschap is er geen verkrijgende verjaring (art. 2236 BW). Houderschap is eeuwigdurend.
(Zo was er een situatie in de middeleeuwen waar een stad in pand gegeven werd aan een gilde. Na 200 jaar betaalde de werkelijke eigenaar zijn schuld af (veel makkelijker omdat er in die tijd geen rekening gehouden werd met muntontwaarding). De gilde was houder en heeft de stad moeten teruggeven.)
Enkel door titelomzetting kan de houder eigenaar worden. Dit kan op drie wijzen (art. 2238 BW):
- van een derde voortkomende oorzaak (bv. als huurder het huis (zonder eigenaar) kopen van de bezetter = érg uitzonderlijk...)
- openlijke tegenspraak tegen het recht van de eigenaar = tegen de eigenaar zeggen dat je het goed van jou beschouwt
- contract tussen de houder en de ware eigenaar (bv. ter compensatie van de stallingsvergoeding)
In principe is hierbij de medewerking van iemand anders nodig (art. 2240 BW).
Als de stallingsvergoeding niet is overeengekomen (wat in de gegeven situatie erg waarschijnlijk is), dan moet dat al bijna op basis van de goede trouw bij overeenkomsten (art. 1134, derde lid BW) en de billijkheid en het gebruik (art. 1135 BW) en marktconform gebeuren.
(PS: bij een vuistpand is theoretisch gezien wel verkrijgende verjaring mogelijk, maar dan had het moeten gaan over het ter hand stellen van een zaak, tot zekerheid voor de betaling van de schuld (art. 2071 BW). Dat is hier wellicht NIET het geval (ik laat details even achterwege). Bovendien mag de pandhouder niet zelf beschikken over het pand maar moet via de rechter gaan + openbare verkoop).
Ik volg maw LeenW hier in dier stelling.
Ik heb absoluut geen probleem met foute antwoorden. Ik maak ze ook. Dat is een leerproces.
Wat me wel stoort zijn zij die eigenlijk wel beseffen dat ze fout zaten, maar stijfkoppig volhouden zonder een juridische onderbouw te geven.