11 OKTOBER 1991. - Koninklijk besluit tot vaststelling van de nadere regelen voor de uitoefening van het recht op een verlof om dwingende reden.
Art. 2. § 1. Onder dwingende reden moet worden verstaan elke niet te voorziene, los van het werk staande gebeurtenis die de dringende en noodzakelijke tussenkomst van de werknemer vereist en dit voor zover de uitvoering van de arbeidsovereenkomst deze tussenkomst onmogelijk maakt.
§ 2. Zijn in het bijzonder gebeurtenissen voor dewelke de werknemer het recht heeft om van het werk afwezig te zijn krachtens artikel 25septies van de wet van 1 april 1936 en krachtens artikel 30bis van de wet van 3 juli 1978:
1° ziekte, ongeval of hospitalisatie overkomen aan:
a) een met de werknemer onder hetzelfde dak wonende persoon, zoals:
- de echtgeno(o)t(e) of de persoon, die met hem (haar) samenwoont;
- een ascendant, een descendent evenals een adoptie- of pleegkind, een tante of een oom van de werknemer, van zijn (haar) echtgeno(e)t(e) of van
Art. 5. De werknemer die om dwingende redenen afwezig is, is ertoe gehouden de werkgever vooraf te verwittigen. Indien dit niet mogelijk is, moet hij de werkgever zo spoedig mogelijk verwittigen.