geen premie voor wie in december verjaart

poldet
Topic Starter
Berichten: 2

geen premie voor wie in december verjaart

#1 , 28 feb 2013 14:36

op 1/1/2013 werden de voorwaarden verstrengd om te genieten van een toelage als men na 55 jaar in dienst blijft. Voor wie in december jarig is (betaling in januari) wordt de premie niet meer uitbetaald.

Onze P&O stelt dat wie de premie nog niet ontvangen had voor 1/1/2013 deze dus ook niet kan verwerven of behouden.

Volgens mij is dit een verkeerde interpretatie van de tekst in het KB, en heb ik als 55-jarige in december, ondanks dat de toelage maar uitbetaald wordt na 1/1/2013 hier wel recht op.

graag jullie advies.

Bruno

dit is het art. uit het staatsblad:
§ 4. Pour les agents visés à l’article 1er de 55 ans ou plus en 2012 et quin’ont pas introduit de demande de congé préalable à la pension avantle 1er janvier 2012, l’allocation annuelle de 2.500 €, payée au prorata des prestations fournies, reste acquise.

§ 4. Voor de in artikel 1 bedoelde ambtenaren van 55 jaar of ouder in 2012 die geen aanvraag voor verlof voorafgaand aan het pensioen indienden vóór 1 januari 2012, blijft de jaarlijkse toelage van 2.500 €, betaald naar rato van de geleverde prestaties verworven.

Jureca
Juridisch actief: Ja
Regio: België

Een juridische oplossing. Voor elk probleem, voor iedereen!

Benieuwd naar jouw juridische opties? Jureca begeleidt jou aan de geschikte oplossing. Klik hier om jouw situatie te beschrijven en we nemen binnen de 24 uur met jou contact op voor persoonlijke begeleiding
JPV
Berichten: 14657
Juridisch actief: Ja

#2 , 28 feb 2013 14:52

wanneer heb je de aanvraag ingediend? Wanneer ging het recht op verlof in (is dat elke dag, of het begin van de volgende maand)?

Code: Selecteer alles

einde Publicatie : 2013-01-18 Beeld van de publicatie FEDERALE OVERHEIDSDIENST JUSTITIE 9 JANUARI 2013. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 28 september 2003 tot invoering van een verlof voorafgaand aan het pensioen ten gunste van sommige ambtenaren in dienst in de buitendiensten van het Directoraat-generaal EPI - Penitentiaire Inrichtingen VERSLAG AAN DE KONING Sire, Het ontwerp van koninklijk besluit dat ik de eer heb aan Uwe Majesteit ter ondertekening voor te leggen, beoogt een aanpassing van het koninklijk besluit van 28 september 2003 tot invoering van een verlof voorafgaand aan het pensioen ten gunste van sommige ambtenaren in dienst in de buitendiensten van het Directoraat-generaal EPI - Penitentiaire Inrichtingen. Het koninklijk besluit van 28 september 2003 voerde een systeem in van verlof voorafgaand aan pensioen en dit gelet op de stress eigen aan het werk van de buitendiensten van het DG EPI. Er diende immers een oplossing gezocht te worden voor problemen van stress die voortvloeien uit een veeleisend werk. De eigenheden van de functie van penitentiair bewakingsassistent kaderen vooral in het feit dat men werkt in een volcontinusysteem, met vaak wisselende shifts, een grote overbevolking, het feit dat gedetineerden meer en meer pathologieën hebben, een aantal gebeurtenissen (gijzelingen, ontsnappingen, arbeidsongevallen, ...) die ervoor zorgen dat het gevoel van stress groter is dan in een louter administratieve dienst. Met dit besluit werd een systeem ingevoerd van een verlof van maximaal 5 jaar voorafgaand aan het vervroegd pensioen (op 60 jaar). Hiervoor dient men minstens 55 jaar te zijn en minstens twintig in aanmerking komende dienstjaren voor het pensioen te tellen bij de overheid. Tijdens dit verlof genieten deze personeelsleden een wachtgeld van 75 % van hun laatste activiteitswedde en een forfaitair jaarlijks bedrag van 2.000 € (gekoppeld aan het spilindexcijfer dat van kracht is op 1 januari 2004). De statutaire personeelsleden ontvangen eveneens een vakantiegeld, een copernicuspremie, een eindejaarstoelage en een haard- of standplaatstoelage. Er wordt pro rata van de prestaties een toelage betaald aan de ambtenaren die in dienst blijven. De wet van 28 december 2011 houdende diverse bepalingen heeft in het bijzonder artikel 46 van de wet van 15 mei 1984 houdende maatregelen tot harmonisering in de pensioenregelingen gewijzigd. De leeftijd en de voorwaarden om te kunnen genieten van een vervroegd pensioen werden gewijzigd. Het is dus noodzakelijk om het koninklijk besluit van 28 september 2003 in overeenstemming te brengen met deze nieuwe wettelijke bepalingen. De voorstellen tot wijziging hebben betrekking op 2 aspecten. Het eerst aspect betreft de instap in het voorafgaand verlof. Het gaat om een verlof voor maximum vijf jaar voor de leeftijd om te kunnen genieten van het vervroegd pensioen. De ambtenaren dienen 40, 41 of 42 in aanmerking komende dienstjaren, waar de 5 jaar verlof zijn inbegrepen, voor een vervroegd pensioen te tellen. De laatste vijftien dienstjaren moeten werkelijk gepresteerd zijn in penitentiaire inrichtingen in één van de in het besluit genoemde graden. De minimumleeftijd om een aanvraag te kunnen indienen is 55 jaar in 2012 en zal geleidelijk, per schijf van zes maanden, 57 jaar worden in 2016. Het tweede aspect heeft betrekking op de toekenning van de toelage. Deze zal niet langer automatisch toegekend worden, maar zal - op aanvraag - vijf jaar voor de toelaatbaarheidsdatum hetzij van het vervroegd pensioen, hetzij van het pensioen op 65 jaar toegekend worden. Er worden tevens overgangsmaatregelen voorzien. Bespreking van de artikelen Het eerste artikel van het voorliggend ontwerp van koninklijk besluit voorziet in zijn eerste paragraaf de mogelijkheid van een verlof voorafgaand aan het pensioen op aanvraag, voor bepaalde ambtenaren in dienst van de buitendiensten van het Directoraat-generaal EPI. In de tweede paragraaf worden de voorwaarden bepaald om verlof voorafgaand aan pensioen te kunnen genieten. De voorwaarden betreffen zowel de leeftijd van de aanvrager als het vereiste aantal dienstjaren om verlof voorafgaand aan pensioen te kunnen nemen, namelijk vijf jaar voor de datum waarop men in aanmerking komt voor vervroegd pensioen (overeenkomstig artikel 46 van de wet van 15 mei 1984 houdende maatregelen tot harmonisering in de pensioenregelingen). Als bijkomende voorwaarde geldt dat men de laatste vijftien jaar gewerkt moet hebben in één van de graden die toegang geven tot het systeem van het verlof voorafgaand aan pensioen. Deze voorwaarde werd ingevoerd om ervoor te zorgen dat enkel ambtenaren die gedurende een lange periode gewerkt hebben in de specifieke context van een gevangenis en die onderworpen waren aan een langdurige periode van stress, in aanmerking komen voor dit stelsel van verlof voorafgaand aan pensioen. Deze vijftien jaar dienst in een gevangenis hebben zowel betrekking op de jaren als contractueel personeelslid als de jaren als statutair personeelslid, met dien verstande dat enkel vastbenoemde personeelsleden kunnen instappen in het systeem van verlof voorafgaand aan pensioen. Hier geldt een uitzondering : de ambtenaren die niet het vereiste aantal dienstjaren hebben om te kunnen genieten van een vervroegd pensioen vóór 65 jaar, kunnen vanaf de eerste van de maand die volgt op de datum waarop ze 37 in aanmerking komende dienstjaren bereiken voor het pensioen, en dat tot hun 65 jaar, en maximaal 5 jaar, genieten van het verlof voorafgaand aan pensioen. Deze uitzondering werd in het leven geroepen voor ambtenaren die pas vanaf 65 jaar aanspraak kunnen maken op een pensioen en wordt gerechtvaardigd door het feit dat, in het vorig systeem, de personeelsleden die niet konden genieten van een verlof voorafgaand aan, vanaf 60 jaar op elk moment hun pensioen konden aanvragen, met een anciënniteitsvoorwaarde van minimum van 5 jaar, daar waar in de nieuwe pensioenregeling vereist is dat men een minimumduur van de loopbaan, met name 40 in aanmerking komende dienstjaren, kan aantonen voor het jaar waarin men op pensioen wil gaan, zonder dat de bijzonderheden van de uitgeoefende functies zelf zouden gewijzigd zijn. In de praktijk viseert deze maatregel de ambtenaren tussen 62 en 65 jaar, die 37 in aanmerking komende dienstjaren tellen doordat het gemeenrechtelijk stelsel aangaande de opening van pensioenrechten op termijn minimum 40 jaar anciënniteit zal vereisen om vanaf 62 jaar op pensioen te kunnen gaan. Wie aldus 37 in aanmerking komende dienstjaren zou tellen op respectievelijk 60 of 61 jaar zal vóór zijn 65 jaar, respectievelijk op 63 of 64-jarige leeftijd, met vervroegd pensioen kunnen. Wie dit aantal dienstjaren slechts bereikt vanaf 62 jaar zal maar kunnen vertrekken vanaf 65 jaar, de theoretische leeftijdslimiet voor het pensioen. In de derde paragraaf van het nieuwe artikel 2 worden de modaliteiten bepaald volgens dewelke een aanvraag kan ingediend worden. De aanvraag dient per aangetekend schrijven aangevraagd te worden en dit minstens negen maanden voor de eerste dag van de maand waarin het verlof een aanvang neemt. Artikel 2 heft artikel 2bis van het oorspronkelijke besluit op waarin de afgeschafte graden werden opgesomd. Een nieuw artikel 3 is opgesteld dat de maximale duur van het verlof vastlegt op vijf jaar. Het verduidelijkt dat de periode van verlof voorafgaand aan pensioen gelijkgesteld wordt met dienstactiviteit en dat men zijn rechten op bevordering in de weddenschaal die men genoot voor de aanvang van het verlof behoudt ( § 1). Het verlof voorafgaand aan pensioen eindigt van zodra de ambtenaar aan de voorwaarden voor het vervroegd pensioen voor de leeftijd van 65 jaar voldoet ( § 2) en in ieder geval neemt het verlof een einde de eerste van de maand die volgt op deze waarin de ambtenaar 65 jaar bereikt. Bovendien geldt de aanvraag voor verlof voorafgaand aan pensioen als aanvraag voor het vervroegd pensioen ( § 3). Het artikel 4 wijzigt het artikel 9 van het oorspronkelijk besluit en verduidelijkt de voorwaarden, om de jaarlijkse toelage te ontvangen van 2.500 € prorata met de geleverde prestaties voor de ambtenaren die in dienst blijven. De aanvraag kan ingediend worden 5 jaar voor de datum waarop de ambtenaar kan genieten van het al dan niet vervroegd pensioen. De 15 jaren dienst binnen de penitentiaire inrichtingen zijn in dit geval niet vereist. Het artikel 5 voert een nieuw artikel 9bis in dat de overgangsmaatregelen verduidelijkt. De eerste paragraaf stelt dat de ambtenaren in verlof voorafgaand aan het pensioen op 1 januari 2012 onderworpen blijven aan de vroegere bepalingen. De tweede paragraaf voorziet dat de ambtenaren die een verlofaanvraag hebben ingediend voor 1 januari 2012 voor een verlof dat aanvangt in de loop van 2012 onderworpen blijven aan de vroegere bepalingen. De derde paragraaf betreft de verlofaanvragen ingediend door de ambtenaren na 31 december 2011 en die goedgekeurd zijn door de Minister of zijn afgevaardigde voor 5 maart 2012. Deze blijven onderworpen aan de vroegere bepalingen. De vierde paragraaf waarborgt het behoud van de jaarlijkse toelage uitgekeerd aan de ambtenaren in dienst, naar rato van de prestaties en die de leeftijd van 55 jaar of meer bereikt hebben in 2012. De vijfde paragraaf betreft de termijn van 6 maand in 2012 en 9 maand vanaf 1 januari 2013 om de aanvraag voor verlof voorafgaand in te dienen. De zesde paragraaf betreft de aanvragen voor een verlof dat een aanvang neemt in 2012, ingediend door ambtenaren die geen aanspraak kunnen maken op de overgangsmaatregel vervat in de tweede of de derde paragraaf en dus niet onderworpen blijven aan de vroegere bepalingen zoals zij van kracht waren op 1 januari 2012. Deze aanvragen kunnen slechts ingewilligd worden indien de aanvrager zich op maximum 5 jaar voor de datum bevindt waarop hij de leeftijds- en loopbaanvoorwaarden voor het verkrijgen van het vervroegd pensioen vervult, zoals deze van toepassing zullen zijn op 1 januari 2013. De 15 dienstjaren binnen de penitentiaire inrichtingen zijn in dit geval vereist. De zevende paragraaf, in afwijking van artikel 3, § 2, geeft op aanvraag en tot 31 december 2017, gezien de wijziging van de leeftijd voor verlof voorafgaand aan pensioen, de ambtenaar die de voorwaarde vervult om op verlof voorafgaand aan pensioen te vertrekken op 60 of 61 jaar overeenkomstig artikel 46 van voormelde wet van 15 mei 1984, toestemming om in verlof voorafgaand aan pensioen te blijven tot 62 jaar, met een maximum van 5 jaar. De achtste paragraaf, in afwijking van artikel 3, § 2, geeft op aanvraag en van 1 januari 2018 tot 31 december 2022, gezien de wijziging van de leeftijd voor verlof voorafgaand aan pensioen, de ambtenaar die de voorwaarde vervult om op verlof voorafgaand aan pensioen te vertrekken op 60 jaar overeenkomstig artikel 46 van voormelde wet van 15 mei 1984, toestemming om in verlof voorafgaand aan pensioen te blijven tot 61 jaar, met een maximum van 5 jaar. Ik heb de eer te zijn, Sire, Van Uwe majesteit, de zeer eerbiedige en zeer getrouwe dienaar, De Minister van Justitie, Mevr. A. TURTELBOOM De Minister van Pensioenen, A. DE CROO ADVIES 52.094/2 VAN 22 OKTOBER 2012 VAN DE AFDELING WETGEVING VAN DE RAAD VAN STATE De Raad van State, afdeling Wetgeving, tweede kamer, op 25 september 2012 door de Minister van Justitie verzocht haar, binnen een termijn van dertig dagen van advies te dienen over een ontwerp van koninklijk besluit ' tot wijziging van het koninklijk besluit van 28 september 2003 tot invoering van een verlof voorafgaand aan het pensioen ten gunste van sommige ambtenaren in dienst in de buitendiensten van het Directoraat-generaal EPI - Penitentiaire Inrichtingen' heeft, nadat het ontwerp werd onderzocht in de zitting van 22 oktober 2012, het volgende advies gegeven : Aangezien de adviesaanvraag ingediend is op basis van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, zoals het is vervangen bij de wet van 2 april 2003, beperkt de afdeling Wetgeving overeenkomstig artikel 84, § 3, van de voornoemde gecoördineerde wetten haar onderzoek tot de rechtsgrond van het ontwerp, de bevoegdheid van de steller van de handeling en de te vervullen voorafgaande vormvereisten. Wat deze drie punten betreft, geeft het ontwerp aanleiding tot de volgende opmerkingen. Onderzoek van het ontwerp Algemene opmerking Verscheidene bepalingen van het ontwerpbesluit verwijzen naar artikel 46 van de wet van 15 mei 1984 'houdende maatregelen tot harmonisering in de pensioenregelingen'. Uit de strekking van het ontwerp en uit het daarbij gevoegde verslag aan de Koning blijkt dat het gaat om artikel 46 zoals het is vervangen bij artikel 85 van de wet van 28 december 2011 'houdende diverse bepalingen', dat in werking zal treden op 1 januari 2013. Een zodanige precisering wordt evenwel uitsluitend in artikel 5, § 6, in fine, van het ontwerpbesluit uitdrukkelijk gegeven, terwijl men zich in de overige bepalingen van dat besluit ermee vergenoegt zonder nadere precisering te verwijzen naar artikel 46 van de wet van 15 mei 1984. Om te voorkomen dat het ontbreken van deze nadere precisering a contrario aldus wordt geïnterpreteerd dat wordt verwezen naar de lezing van artikel 46 die tot 1 januari 2013 van kracht is, dient het ontwerp te worden herzien, waarbij op uniforme wijze wordt verwezen naar het genoemde artikel 46. Bijzondere opmerkingen Aanhef De ontwerpbepalingen verwijzen naar artikel 46 van de wet van 15 mei 1984 'houdende maatregelen tot harmonisering in de pensioenregelingen', vervangen bij artikel 85 van de wet van 28 december 2011 'houdende diverse bepalingen', evenwel zonder dat deze wetsbepalingen stricto sensu een rechtsgrond verlenen aan het ontwerpbesluit. Derhalve moet het tweede lid hetzij vervallen, hetzij de vorm van een overweging aannemen. Dispositief Artikel 1 Het ontworpen artikel 2, § 2, 2° en 3°, voorziet in twee categorieën van rechthebbenden op de verlofmaatregel. De eerste categorie betreft de ambtenaren die voldoen aan de leeftijdsvereisten vermeld in punt 1° van diezelfde bepaling, van wie het verlof op zijn vroegst kan aanvangen op de eerste dag van de maand volgend op de datum waarop ze het vereiste aantal dienstjaren hebben bereikt om vóór de leeftijd van 65 jaar vervroegd te kunnen worden gepensioneerd, overeenkomstig artikel 46 van de voornoemde wet van 15 mei 1984, verminderd met vijf dienstjaren. De tweede categorie betreft de ambtenaren die niet voldoen aan het anciënniteitsvereiste gesteld voor diegenen die onder de eerste categorie vallen maar die 37 pensioenaanspraakverlenende dienstjaren kunnen aanvoeren op de dag waarop het verlof aanvangt. Artikel 46 van de voornoemde wet van 15 mei 1984, zoals het op 1 januari 2013 van kracht zal zijn, bepaalt in zijn paragraaf 1 drie categorieën van anciënniteit, te weten 40 dienstjaren (artikel 46, § 1, 1° ), 42 en 41 dienstjaren (artikel 46, § 1, 2° ), waarop paragraaf 2 afwijkingen bevat. Geen enkele van die afwijkingen betreft evenwel een anciënniteit van 37 dienstjaren. De afdeling Wetgeving plaatst vraagtekens bij de redenen die ten grondslag liggen aan dit vereiste van 37 pensioenaanspraakverlenende dienstjaren op de dag waarop het verlof aanvangt. Het verslag aan de Koning zou de redenen ervan moeten aangeven en zou moeten aangeven dat dit vereiste, dat een nieuwigheid lijkt te zijn vergeleken met de regeling ingesteld bij de wet van 15 mei 1984, geen verschillen doet ontstaan die, aangezien de motieven niet worden opgegeven op basis waarvan die verschillen kunnen worden geobjectiveerd, als discriminerend kunnen worden beschouwd in het licht van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet. Bovendien zou, meer in het algemeen, de volledige verlofregeling zoals ze wordt aangepast bij het ontwerpbesluit explicieter omschreven moeten worden, inzonderheid gelet op artikel 12 (1) van de wet van 10 mei 2007 'ter bestrijding van bepaalde vormen van discriminatie', waarvan paragraaf 1 preciseert onder welke voorwaarden een onderscheid op grond van leeftijd kan worden gemaakt in afwijking van artikel 8 (2), te weten "wanneer het objectief en redelijk wordt gerechtvaardigd door een legitiem doel, met inbegrip van legitieme doelstellingen van het beleid op het terrein van de werkgelegenheid, de arbeidsmarkt of elke ander vergelijkbaar legitiem doel, en de middelen voor het bereiken van dat doel passend en noodzakelijk zijn". Artikel 5 1. De overgangsmaatregelen vervat in artikel 5 grijpen terug naar voorwaarden inzake data en termijnen die in de praktijk onmogelijk vervuld zullen kunnen zijn op de datum van inwerkingtreding van het ontwerpbesluit, inzoverre dit besluit niet terugwerkt in de tijd. Dit is bijvoorbeeld het geval met de datum van 5 maart 2012, bepaald in artikel 5, § 3, van het ontwerp, waarop de minister van Justitie of zijn afgevaardigde [lees : "gemachtigde"] de verlofaanvraag moet hebben goedgekeurd van degenen die ze hebben ingediend "na 31 december 2011 en ten vroegste één jaar voorafgaand aan de begindatum van het verlof'. Hetzelfde geldt voor artikel 5, § 5, dat voorschrijft dat de aanvraag ten minste 6 maanden vóór de aanvang van het verlof ingediend moet worden opdat het nog in 2012 kan aanvangen. Deze bepalingen moeten worden herzien indien het de bedoeling is dat ze in 2012 nog toepassing kunnen vinden. 2. Het verslag aan de Koning preciseert het volgende in verband met artikel 5, § 6, van het ontwerp : "De zesde paragraaf betreft de aanvragen voor een verlof dat een aanvang neemt in 2012, ingediend door ambtenaren die geen aanspraak kunnen maken op de overgangsmaatregel vervat in de tweede of de derde paragraaf en dus niet onderworpen blijven aan de vroegere bepalingen zoals zij van kracht waren op 1 januari 2012. [...] De 15 jaar dienst binnen de penitentiaire inrichtingen zijn in dit geval niet vereist. » Artikel 5, § 6, van het ontwerp verwijst evenwel naar het ontworpen artikel 2, § 2, waarvan punt 3° als voorwaarde stelt dat 15 dienstjaren werkelijk gepresteerd moeten zijn in penitentiaire inrichtingen; deze voorwaarde geldt dus wel degelijk in het geval van de rechthebbenden bedoeld in paragraaf 6. Het gebrek aan overeenstemming dat aldus blijkbaar bestaat tussen het dispositief en het verslag aan de Koning moet worden weggewerkt. Indien de steller van het ontwerp een uitzondering wenst te stellen op de voorwaarde van de 15 dienstjaren die ambtenaren welke geen aanspraak kunnen maken op de overgangsmaatregel werkelijk gepresteerd moeten hebben in penitentiaire inrichtingen, dient hij de verschillende behandeling die hij aldus onder de ambtenaren invoert, te verantwoorden in het verslag aan de Koning. (1) Dit artikel voorziet in de omzetting van artikel 6, lid 1, van Richtlijn 2000/78/EG van de Raad van 27 november 2000 'tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep'. (2) De artikelen 7 en 8, §§ 1 en 2, van deze wet van 10 mei 2007 bepalen : « Artikel 7. Elk direct onderscheid op grond van een van de beschermde criteria vormt een directe discriminatie, tenzij dit directe onderscheid objectief wordt gerechtvaardigd door een legitiem doel en de middelen voor het bereiken van dat doel passend en noodzakelijk zijn. Artikel 8. § 1. In afwijking van artikel 7, en onverminderd de overige bepalingen van deze titel, kan een direct onderscheid op grond van leeftijd, seksuele geaardheid, geloof of levensbeschouwing of een handicap in de in artikel 5, § 1, 4°, 5° en 7°, bedoelde aangelegenheden uitsluitend gerechtvaardigd worden op grond van wezenlijke en bepalende beroepsvereisten. § 2. Van een wezenlijke en bepalende beroepsvereiste kan slechts sprake zijn wanneer : - een bepaald kenmerk, dat verband houdt met leeftijd, seksuele geaardheid, geloof of levensbeschouwing of een handicap, vanwege de aard van de betrokken specifieke beroepsactiviteiten of de context waarin deze worden uitgevoerd, wezenlijk en bepalend is, en - het vereiste berust op een legitieme doelstelling en evenredig is ten aanzien van deze nagestreefde doelstelling. » De kamer was samengesteld uit : De heer Y. Kreins, kamervoorzitter,; De heer P. Vandernoot en Mevr. M. Baguet, staatsraden; De heer S. Van Drooghenbroeck en de heer J. Englebert, assessoren; Mevr. B. Vigneron, griffier. Het verslag is uitgebracht door J.-L. Paquet, eerste auditeur. De griffier, B. VIGNERON De Voorzitter, Y. KREINS 9 JANUARI 2013. - Koninklijk besluit tot wijziging van het Koninklijk besluit van 28 september 2003 tot invoering van een verlof voorafgaand aan het pensioen ten gunste van sommige ambtenaren in dienst in de buitendiensten van het Directoraat-generaal EPI - Penitentiaire Inrichtingen ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet. Gelet op de Grondwet, artikelen 37 en 107, tweede lid, Gelet op het Koninklijk besluit van 28 september 2003 tot invoering van een verlof voorafgaand aan het pensioen ten gunste van sommige ambtenaren in dienst in de buitendiensten van het Directoraat-generaal EPI - Penitentiaire Inrichtingen; Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 25 april 2012 en op 2 juli 2012; Gelet op de akkoordbevinding van de Minister voor Begroting van 16 juli 2012; Gelet op de akkoordbevinding van de Staatssecretaris van Ambtenarenzaken van 18 juli 2012; Gelet op het advies nr. 2003A02161.002 van de Ministerraad, gegeven op 20 juli 2012; Gelet op het protocol nr. 378 van 28 augustus 2012 van het Sectorcomité III - Justitie; Gelet op advies 52.094/2 van de Raad van State, gegeven op 22 oktober 2012, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973; Overwegende de wet van 15 mei 1984 houdende maatregelen tot harmonisering in de pensioenregelingen, inzonderheid op artikel 46, gewijzigd bij de wet van 28 december 2011; Op de voordracht van de Minister van Justitie, de Minister van Pensioenen en op het advies van de in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : Artikel 1. Artikel 2 van het koninklijk besluit van 28 september 2003 tot invoering van een verlof voorafgaand aan het pensioen ten gunste van sommige ambtenaren in dienst in de buitendiensten van het Directoraat-generaal EPI - Penitentiaire Inrichtingen wordt vervangen als volgt : « Artikel 2. § 1. De ambtenaren bedoeld in artikel 1, kunnen op hun verzoek in verlof voorafgaand aan het pensioen worden gesteld. § 2. Het verlof vangt ten vroegste aan, onder de volgende cumulatieve voorwaarden : 1° Op de eerste dag van de maand volgend op die waarin de aanvrager de volle leeftijd heeft bereikt van : - 55 jaar voor het verlof dat ingaat in 2012; - 55 jaar en 6 maanden voor het verlof dat ingaat in 2013; - 56 jaar voor het verlof dat ingaat in 2014; - 56 jaar en 6 maanden voor het verlof dat ingaat in 2015; - 57 jaar voor het verlof dat ingaat vanaf 1 januari 2016 of later; 2° Onverminderd de leeftijdsvoorwaarden vervat in 1° kan het verlof ten vroegste ingaan op de eerste dag van de maand volgend op de datum waarop de aanvrager het vereiste aantal dienstjaren heeft bereikt om tot het vervroegd pensioen vóór de leeftijd van 65 jaar te worden toegelaten overeenkomstig artikel 46 van de wet van 15 mei 1984 houdende maatregelen tot harmonisering in de pensioenregelingen, zoals die bepaling van toepassing zal zijn vanaf 1 januari 2013, verminderd met vijf dienstjaren; Voor de ambtenaren die niet het vereiste aantal dienstjaren hebben om te kunnen genieten van het vervroegd pensioen vóór de leeftijd van 65 jaar, kan het verlof ten vroegste aanvangen de eerste dag van de maand volgend op de datum waarop de aanvrager 37 dienstjaren telt die overeenkomstig artikel 46 van voormelde wet van 15 mei 1984, zoals die bepaling van toepassing zal zijn vanaf 1 januari 2013, in aanmerking worden genomen voor de opening van het recht op pensioen. 3° Van de in 2° bedoelde dienstjaren moeten de laatste 15 jaren werkelijk gepresteerd zijn in penitentiaire inrichtingen in één van de graden bedoeld in artikel 1. § 3. De aanvraag voor het verlof moet samen met de aanvraag voor het al dan niet vervroegd pensioen, bij aangetekend schrijven gericht worden tot de directeur-generaal van het Directoraat-generaal EPI - Penitentiaire Inrichtingen. Een kopie van deze aanvragen moet tevens verzonden worden naar het inrichtingshoofd. De aanvragen moeten worden ingediend ten minste 9 maanden vóór de eerste dag van de maand waarin het verlof een aanvang neemt, tenzij de overheid op verzoek van de betrokkene een kortere termijn aanvaardt. Het verlof voorafgaand aan pensioen vangt aan op de eerste dag van een kalendermaand. » Art. 2. Artikel 2bis van hetzelfde besluit, ingevoegd bij koninklijk besluit van 28 april 2011, wordt opgeheven. Art. 3. Artikel 3 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : « § 1. De duur van het in artikel 2 bedoeld verlof is vastgesteld op maximum vijf jaar. De verlofperiode wordt met dienstactiviteit gelijkgesteld en de ambtenaar behoudt tijdens deze periode zijn rechten op bevordering in de weddenschaal die hij genoot vóór de aanvang van het verlof. § 2. Wanneer de ambtenaar tijdens de verlofperiode bedoeld in § 1 de minimale voorwaarden vervult om aanspraak te kunnen maken op het vervroegd pensioen overeenkomstig artikel 46 van voormelde wet van 15 mei 1984, zoals die bepaling van toepassing zal zijn vanaf 1 januari 2013, eindigt zijn verlof de eerste dag van de maand volgend op de datum waarop hij die voorwaarden vervult. Het verlof eindigt in elk geval de eerste dag van de maand volgend op die waarin de ambtenaar de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt. § 3. De aanvraag voor verlof voorafgaand aan het pensioen dient eveneens als aanvraag voor het al dan niet vervroegd pensioen, pensioen bedoeld in artikel 46 van voormelde wet van 15 mei 1984, zoals die bepaling van toepassing zal zijn vanaf 1 januari 2013. » Art. 4. In artikel 9 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij koninklijk besluit van 28 april 2011, worden de paragrafen 1 en 1bis vervangen als volgt : « § 1. De ambtenaren bedoeld in artikel 1 die in dienst blijven, kunnen 5 jaar vóór de ingangsdatum van het al dan niet vervroegd pensioen, waarop zij aanspraak kunnen maken overeenkomstig de bepalingen van artikel 46 van voormelde wet van 15 mei 1984, zoals die bepaling van toepassing zal zijn vanaf 1 januari 2013, het genot van een jaarlijkse toelage van 2.500 € vragen. Bij onvolledige prestaties wordt deze toelage uitbetaald naar rato van de geleverde prestaties. » § 1bis. De ambtenaren bedoeld in artikel 1, 2°, met uitzondering van de penitentiair verpleegassistent en penitentiair gebrevetteerd verpleger, kunnen vanaf 5 jaar vóór de aanvangsdatum van het al dan niet vervroegd pensioen, waarop zij aanspraak kunnen maken overeenkomstig de bepalingen van artikel 46 van voormelde wet van 15 mei 1984, zoals die bepaling van toepassing zal zijn vanaf 1 januari 2013, het genot vragen van de jaarlijkse toelage bedoeld in § 1, in geval van bevordering in de graad van technisch deskundige. » Overgangsmaatregelen Art. 5. In hetzelfde besluit wordt een artikel 9bis ingevoegd, luidende : « § 1. De ambtenaren in verlof voorafgaand aan het pensioen op 1 januari 2012 blijven onderworpen aan de bepalingen van dit besluit zoals deze van toepassing waren op deze datum. § 2. De eerste paragraaf is eveneens van toepassing op de in artikel 1 bedoelde ambtenaren die vóór 1 januari 2012 een aanvraag indienden voor verlof voorafgaand aan het pensioen dat werkelijk ingaat binnen het jaar volgend op de aanvraag en ten laatste op 1 december 2012. § 3. De eerste paragraaf is eveneens van toepassing op de in artikel 1 bedoelde ambtenaren die na 31 december 2011 en ten vroegste één jaar voorafgaand aan de begindatum van het verlof, een aanvraag indienden voor verlof voorafgaand aan het pensioen op voorwaarde dat deze door de Minister van Justitie of zijn afgevaardigde werd ingewilligd vóór 5 maart 2012. § 4. Voor de in artikel 1 bedoelde ambtenaren van 55 jaar of ouder in 2012 die geen aanvraag voor verlof voorafgaand aan het pensioen indienden vóór 1 januari 2012, blijft de jaarlijkse toelage van 2.500 €, betaald naar rato van de geleverde prestaties verworven. § 5. In afwijking van artikel 2, § 3, tweede lid, moet de aanvraag voor het verlof dat ingaat in 2012, ten minste 6 maanden vóór de aanvang van het verlof ingediend worden, tenzij de overheid op verzoek van de betrokkene een kortere termijn aanvaardt. § 6. De aanvragen voor een verlof dat ingaat in 2012, ingediend door ambtenaren die geen aanspraak kunnen maken op de toepassing van § 2 of 3, kunnen enkel ingewilligd worden voor zover de aanvrager de in artikel 2, § 2, bepaalde cumulatieve voorwaarden vervult, rekening houdend met artikel 46 van voormelde wet van 15 mei 1984, zoals die bepaling van toepassing zal zijn vanaf 1 januari 2013. § 7. In afwijking van artikel 3, § 2 kan de ambtenaar van wie het verlof ingaat vóór 1 januari 2018 en die de minimale voorwaarden vervult om, vóór de leeftijd van 62 jaar, aanspraak te kunnen maken op het vervroegd pensioen overeenkomstig artikel 46 van voormelde wet van 15 mei 1984, zoals die bepaling van toepassing zal zijn vanaf 1 januari 2013, vragen om zijn verlof te verlengen tot uiterlijk de eerste dag van de maand volgend op de datum waarop hij de leeftijd van 62 jaar heeft bereikt, voor zover de duur van zijn verlof de 5 jaar niet overschrijdt. § 8. In afwijking van artikel 3, § 2, kan de ambtenaar van wie het verlof ingaat tussen 1 januari 2018 en 31 december 2022 en die de minimale voorwaarden vervult om vóór de leeftijd van 61 jaar aanspraak te kunnen maken op het vervroegd pensioen overeenkomstig artikel 46 van voormelde wet van 15 mei 1984, zoals die bepaling van toepassing zal zijn vanaf 1 januari 2013, vragen om zijn verlof te verlengen tot uiterlijk de eerste dag van de maand volgend op de datum waarop hij de leeftijd van 61 jaar heeft bereikt, voor zover de duur van zijn verlof de 5 jaar niet overschrijdt. Art. 6. Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2013. Art. 7. Onze Minister van Justitie is belast met de uitvoering van dit besluit. Gegeven te Brussel, op 9 januari 2013. ALBERT Van Koningswege : De Minister van Justitie, Mevr. A. TURTELBOOM De Minister van Pensioenen, A. DE CROO begin Publicatie : 2013-01-18

poldet
Topic Starter
Berichten: 2

#3 , 28 feb 2013 15:06

In 2012 kreeg men de premie automatisch vanaf de leeftijd van 55 jaar en heb ik dus ook nog geen aanvraag ingediend, wel een vraag gesteld waarom de premie niet uitbetaald werd.

Vanaf 1/1/2013 is het gekoppeld aan het vervroegd pensioen, het recht gaat dan in de 1ste van de maand volgend op de verjaardag.

Reclame

Terug naar “Loon”