Er zijn m.i. 2 mogelijkheden door de wet aangewend. De ene al diepgaander dan de andere.
Dit is de voorlopige bewindvoering of het toevoegen van een gerechterlijk raadsman.
Hieronder vind je een vrij lange (academische) toelichting, als er iets niet duidelijk is, vraag gerust..
Luidens art. 488bis, a) B.W. kan een voorlopig bewindvoerder worden toegevoegd aan de meerderjarige, die wegens zijn gezondheidstoestand geheel, gedeeltelijk of tijdelijk niet in staat is zijn goederen te beheren, als hem nog geen wettelijke vertegenwoordiger werd toegevoegd.
De wet verwijst naar de onmogelijkheid om de goederen te beheren en niet naar de onmogelijkheid om een geldige wil tot uiting te brengen. De onmogelijkheid kan tijdelijk of duurzaam zijn, geheel of gedeeltelijk, maar ze moet in ieder geval het gevolg zijn van de gezondheidstoestand van de betrokkene. Daarmee wordt niet alleen zijn geestelijke gezondheid bedoeld, want ook personen die wegens een lichamelijke aandoening niet in staat zijn hun goederen te beheren - zoals een comapatiënt, een chronisch alcoholieker, een hoogbejaarde die niet meer over de energie beschikt om zijn vermogen te beheren of verlamde patiënten - kunnen onder voorlopig bewind gesteld worden.
Ook al heeft de wetgever aan het voorlopig bewind een ruim toepassingsgebied willen toewijzen, toch is enige restrictie geboden. Wanneer de geestelijke of lichamelijke handicap het beheer van het vermogen alleen maar moeilijk maakt, maar niet onmogelijk, mag geen gebruik worden gemaakt van het voorlopig bewind.
C. PROCEDURE
1. TITULARISSEN
Het verzoek tot aanstelling van een voorlopig bewindvoerder kan uitgaan van:
- de te beschermen persoon zelf
- elke belanghebbende, voorzover zijn belang niet louter materieel is (de echtgenoot, de wettelijk of feitelijk samenwonende partner, een familielid, een vriend, de behandelende geneesheer, een bejaardenhelpster, een politiecommissaris, een personeelslid van de instelling waar de persoon verzorgd wordt enz…)
- de procureur des Konings
- de vrederechter, die ambtshalve optreedt, evenwel alleen in geval hij overeenkomstig de Wet Bescherming Persoon Geesteszieke kennisneemt van een verzoek tot inobservatiestelling dat hij gegrond verklaart (art. 488bis, b), §1 B.W.).
2. BEVOEGDE RECHTBANK
De procedure wordt ingeleid voor de vrederechter van de verblijfplaats van de te beschermen persoon of bij gebreke van verblijfplaats, voor de vrederechter van zijn woonplaats (art. 488bis, b), §1 B.W.).
3. RECHTSPLEGING
De procedure wordt ingeleid bij verzoekschrift op tegenspraak, op straf van nietigheid ondertekend door de verzoeker of zijn advocaat. De bijstand van een advocaat is niet verplicht behoudens in het geval waarin de vrederechter ambtshalve een voorlopig bewindvoerder kan toewijzen.
Op straf van nietigheid vermeldt het verzoek
- de dag, de maand en het jaar
- de naam, de voornaam, het beroep en de woonplaats van de verzoeker alsook de graad van verwantschap of de aard van de betrekkingen die bestaan tussen de verzoeker en de te beschermen persoon
- het voorwerp van de vordering en in het kort, de gronden ervan
- de naam, de voornaam, de verblijf- of woonplaats van de te beschermen persoon en in voorkomend geval van zijn vader en/of moeder, zijn echtgenoot of zijn partner
- de aanwijzing van de rechter die ervan kennis moet nemen
- zo mogelijk, de plaats en datum van geboorte van de te beschermen persoon en de aard en samenstelling van de te beheren goederen.
Het verzoekschrift kan tevens suggesties bevatten betreffende de keuze van de aan te stellen voorlopige bewindvoerder en betreffende de aard en omvang van dioens bevoegdheden (art. 488bis, b), §5 B.W.).
Bij het verzoekschrift dient, behoudens in spoedeisende gevallen, een omstandige geneeskundige verklaring gevoegd te worden, die ten hoogste vijftien dagen oud is en die de gezondheidstoestand van de te beschermen persoon beschrijft. De verklaring vermeldt of de te beschermen persoon zich kan verplaatsen en zo ja, of dat aangewezen is. Ze vermeldt tevens of de te beschermen persoon nog kennis kan nemen van de rekenschap van het beheer (art. 488bis, b), §6 B.W.).
De geneesheer moet zich niet uitspreken over de onmogelijkheid van de te beschermen persoon om zelf zijn goederen te beheren. Deze appreciatie komt toe aan de vrederechter. De redenen waarom een persoon onbekwaam is zijn goederen tijdelijk, geheel of ten dele te beheren, moeten wel vermeld worden. De geneeskundige verklaring is niet vereist, wanneer de vrederechter ambtshalve optreedt.
Als de te beschermen persoon het geneeskundig onderzoek weigert te ondergaan, kan de vrederechter een deskundigenonderzoek bevelen, maar ook daaraan kan de te beschermen persoon niet verplicht worden onderworpen.
De vrederechter wint alle nuttige inlichtingen in. Hij kan een geneesheer-deskundige aanstellen, die advies moet uitbrengen over de gezondheidstoestand en de wilsafhankelijkheid van de betrokken persoon (art. 488bis, b), §7 B.W.).
De te beschermen persoon en zijn vader en/of moeder, zijn echtgenoot of partner worden door de griffier bij gerechtsbrief opgeroepen om door de vrederechter in raadkamer gehoord te worden, in voorkomend geval in aanwezigheid van hun advocaat en van de vertrouwenspersoon die de te beschermen persoon heeft gekozen. De vertrouwenspersoon is de persoon, die door de geesteszieke kan worden gekozen, wanneer te zijnen behoeve een beschermingsmaatregel betreffende zijn persoon wordt gevraagd (art. 7 Wet Bescherming Persoon Geesteszieke). Is een dergelijk vertrouwenspersoon niet voorhanden, dan komt ook de persoon in aanmerking aan wie de zieke de behartiging van zijn belangen heeft toevertrouwd zonder uitdrukkelijke volmacht of de persoon die hij als dusdanig aanwijst.
De vertrouwenspersoon fungeert gedurende heel de duurtijd van het voorlopig bewind als tussenpersoon tussen de beschermde persoon, de voorlopige bewindvoerder en de vrederechter.
Eventueel kan de vrederechter voor het horen van de te beschermen persoon zich begeven naar de verblijfplaats van deze laatste of naar de plaats waar hij zich bevindt.
De vrederechter kan iedereen horen, die hij geschikt acht om hem in te lichten (art. 488bis, b), §7 B.W.).
D. AANWIJZING VAN DE VOORLOPIGE BEWINDVOERDER
Elke persoon kan ten overstaan van een notaris of van de vrederechter van zijn verblijfplaats een wilsverklaring afleggen waarin hij zijn voorkeur m.b.t. de aanwijzing van een welbepaalde voorlopige bewindvoerder meedeelt voor het geval hij later niet meer in staat zou zijn zijn goederen te beheren (art. 488bis, b, §2 B.W.). Dit noemt men indicatieve bewindvoering. De betrokken verklaring wordt opgenomen in een centraal register bij de Koninklijke Federatie van het Belgisch Notariaat.
Wanneer een verzoekschrift wordt neergelegd tot aanstelling van een voorlopig bewindvoerder, consulteert de griffier dit register en laat hij desgevallend een uittreksel van de verklaring toesturen door de instrumenterende notaris of vrederechter.
De vrederechter kan slechts om ernstige redenen en gemotiveerd voorbijgaan aan de wilskeuze van de te beschermen persoon.
De vader en/of moeder, de echtgenoot de wettelijke of feitelijk samenwonende partner, de vertrouwenspersoon of een lid van de naaste familie van de beschermde persoon die/dat als voorlopig bewindvoerder werd aangesteld kan t.o.v. de vrederechter een verklaring afleggen waarin een voorkeur wordt uitgedrukt omtrent de keuze van de voorlopige bewindvoerder, die hem of haar zal opvolgen (art. 488bis, b, §3 B.W.). Van deze verklaring wordt een proces-verbaal opgesteld, dat toegevoegd wordt aan het bewindsdossier. Telkens de vrederechter een nieuwe bewindvoerder aanstelt, moet hij controleren of in het dossier zo’n verklaring voorkomt. De vrederechter kan er andermaal slechts om ernstige redenen en gemotiveerd van afwijken.
De vrederechter kiest als voorlopig bewindvoerder bij voorkeur de vader of moeder, de echtgenoot, de partner, een lid van de naaste familie of in voorkomend geval, de vertrouwenspersoon van de te beschermen persoon. Of de echtgenoot al dan niet gekozen zal worden hangt af van de onderlinge verstandhouding tussen de echtgenoten. Wat de familieleden van de betrokkene betreft, dient de rechter rekening te houden met de mogelijkheid van belangenvermenging, zeker wanneer het familielid tevens erfgenaam is.
De voorlopige bewindvoerder kan zich laten bijstaan door één of meer derden (bv. een adviseur inzake beleggingen of fiscale aangelegenheden).
De voorlopige bewindvoerder mag niet gekozen worden onder de bestuurs- of personeelsleden van de instelling waar de te beschermen persoon verblijft (art. 488bis, c), §1, lid 3 B.W.).
Er kan een gerechtelijk raadsman worden toegevoegd aan zwakzinnigen en aan verkwisters.
Met “zwakzinnigen” worden geesteszieken bedoeld wier mentale toestand verstoord is, maar niet dermate ernstig dat onbekwaamverklaring nodig is (art. 1247 Ger. W.).
Een geesteszieke, die bijvoorbeeld niet aanhoudend gestoord is, komt in dit bestek in aanmerking.
“Verkwisters” zijn personen, die door hun overdreven uitgaven of slecht beheer niet alleen hun inkomsten verkwanselen, maar ook hun kapitaal verspillen door onredelijke en nutteloze uitgaven en dit wegens geestesstoornis, grilligheid of drift.
B. PROCEDURE
1. TITULARISSEN
Dezelfde personen, die de onbekwaamverklaring kunnen vorderen, kunnen ook de toevoeging van een gerechtelijk raadsman vragen.
2. BEVOEGDE RECHTBANK
Dezelfde rechtbank als voor de onbekwaamverklaring is bevoegd.
3. RECHTSPLEGING
De rechtspleging verloopt grotendeels op dezelfde wijze als bij de onbekwaamverklaring (zie de art. 1240-1253 Ger. W.).
C. AANSTELLING VAN DE GERECHTELIJKE RAADSMAN
De rechtbank kiest de gerechtelijke raadsman vrij. Meestal wordt een advocaat aangewezen.
De gerechtelijke raadsman is niet verplicht de opdracht te aanvaarden.
In geval van belangentegenstelling wordt een gerechtelijke raadsman ad hoc aangesteld.
D. GEVOLGEN
De persoon aan wie een gerechtelijk raadsman wordt toegevoegd staat, in tegenstelling tot de gerechtelijk onbekwaamverklaarde, niet onder het gezag van een wettelijk vertegenwoordiger. Zijn handelingsonbekwaamheid is slechts gedeeltelijk en beperkt.
De onder gerechtelijk raadsman gestelde is handelingsonbekwaam voor de rechtshandelingen, die expliciet in de wet vermeld worden. Alle andere rechtshandelingen kan hij rechtsgeldig alleen stellen.
Wat de in de wet vermelde handelingen betreft, treedt de onder gerechtelijk raadsman gestelde zelf op, maar met bijstand van de aangewezen raadsman.
Deze bijstand is vereist voor
- de vervreemding van roerende en onroerende goederen voorzover de vervreemding het kapitaal aantast
- de hypothekering van zijn goederen
- leningen
- dadingen
- het ontvangen en kwijting geven van roerende kapitalen (niet van de inkomsten)
- het voeren van rechtsgedingen, behalve in hoogstpersoonlijke materies (zoals bv. echtscheiding) (art. 513 B.W.).
Uit dit overzicht blijkt dat het de bedoeling van de wetgever is geweest het kapitaal van de onder gerechtelijk raadsman gestelde persoon te vrijwaren, zonder hem zijn beschikkingsrecht over zijn inkomsten te ontnemen. De raadsman beheert dus, in tegenstelling tot de voogd van de onbekwaamverklaarde, niet het vermogen van de beschermde persoon, maar hij ziet er enkel op toe dat de rechtshandelingen, die de beschermde zelf stelt, geen aantasting inhouden van zijn kapitaal.
Indien de beschermde persoon één van de in artikel 513 B.W. genoemde rechtshandelingen verricht zonder bijstand van zijn gerechtelijk raadsman, is de handeling rechtens en betrekkelijk nietig. Alleen de beschermde persoon zelf, zijn gerechtelijk raadsman of na zijn overlijden, zijn erfgenamen kunnen de nietigverklaring vorderen. De medecontractant kan zulks niet.
E. GULDIX,
Personenrecht, Brussel, VUB, 2010, 260-280.