“Art.VI.103.Worden onder alle omstandigheden, als oneerlijke handelspraktijken beschouwd, de volgende agressieve handelspraktijken :...6° vragen om onmiddellijke dan wel uitgestelde betaling of om terugzending of bewaring van producten die de onderneming heeft geleverd, maar waar de consument niet om heeft gevraagd...”(Wetboek van Economisch Recht).
De winkelier maakte geen gebruik van art.VI.103,6° doch beweert enkel ‘een openstaande factuur te hebben m.b.t. het keyboard’. Het is aan u om zijn oneerlijke handelspraktijk te bewijzen.
“Art.1376.Hij die bij vergissing of met zijn weten iets ontvangen heeft dat hem niet verschuldigd was, is verplicht het terug te geven aan degene van wie hij het ontvangen heeft zonder dat het verschuldigd was.”(Burgerlijk Wetboek).
‘dus prees ik mezelf gelukkig en hield ik ze allebei.’...’en 1 keyboard heb ik ook verkocht.’
Vermits u voornoemd art.1376 niet in acht nam en niet meer kan nemen, dient u de winkelier te vergoeden. Desnoods kan hij u daartoe laten veroordelen.
Het versturen van een product en dan stellen een openstaande factuur te hebben, voldoet aan het criterium "vragen om uitgestelde betaling [...] van producten die de onderneming heeft geleverd, maar waar de consument niet om heeft gevraagd."
Bovendien stelt art. VI.108, eerste lid WER deze voorwaarde zelfs niet.
Ik zie nog altijd niet waarom (juridisch) art. 1376 BW voorrang zou hebben op art. VI.103.6º en VI.108 WER.
WER is recenter én
lex specialis.
Dan moet je terugvallen op een wetshistorische of teleologische methode.
(wetshistorisch vrij moeilijk voor BW, tenzij gewijzigd na 1804)
En dat geeft vooraf geen juridische zekerheid.
Moreel moet de consument dit terugsturen of betalen, dat vind ik ook.
Juridisch echter?